Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 20 april 2023
ECLI:NL:GHSHE:2023:1459
Verwijzing door Hoge Raad. Werknemer heeft niet bewezen dat een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar is aangegaan.

Feiten 

Werknemer is op 18 december 2018 bij werkgeefster in dienst getreden als chauffeur. Partijen verschillen van mening over de overeengekomen duur. Werkgeefster stelt zich op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van zes maanden en is geëindigd op 18 juni 2019. Werknemer stelt zich op het standpunt dat nader is overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst eindigt op 31 december 2019. Werknemer heeft onder meer verzocht werkgeefster te veroordelen tot het betalen van een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. De kantonrechter heeft in eerste aanleg het verzoek van werknemer afgewezen. In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat werknemer het origineel van de arbeidsovereenkomst waarop hij zich beroept niet in het geding heeft gebracht en niet is geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs. Daarom is de arbeidsovereenkomst geëindigd op 18 juni 2019. Werknemer heeft cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof vernietigd en het geding naar het hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing. Werknemer verzoekt de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en alsnog zijn primaire verzoek tot veroordeling van de billijke vergoeding toe te wijzen. Werkgeefster verzoekt de beschikking van de kantonrechter te bekrachtigen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat werknemer een originele arbeidsovereenkomst bij het hof heeft gedeponeerd. Omdat het hof dit door de werknemer in het geding gebrachte stuk niet in de beoordeling is betrokken, kan de beschikking niet in stand blijven. 

Oordeel 

Het hof beoordeelt de vraag of werknemer is geslaagd in het leveren van bewijs van zijn stelling dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van 18 december 2018 tot 31 december 2019. Het hof oordeelt dat geen discussie bestaat tussen partijen over de eerste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met een looptijd tot 18 juni 2019. Werknemer heeft onvoldoende onderbouwd dat partijen een arbeidsovereenkomst tot 31 december 2019 zijn overeengekomen. Uit het proces-verbaal van het getuigenverhoor van zijn zwager en een collega volgt evenmin dat sprake is van een tweede arbeidsovereenkomst. In hoger beroep staat vast dat er geen collega bij de gestelde ondertekening van de tweede arbeidsovereenkomst aanwezig was. Dat er een tweede overeenkomst tot stand is gekomen, heeft werknemer mede in dat licht bezien onvoldoende onderbouwd. Werknemer heeft ook niet toegelicht hoe en op welk moment de afspraak tot ondertekening van de tweede arbeidsovereenkomst tot stand zou zijn gekomen. Bovendien verschillen de handtekeningen als geplaatst boven de naam van de werkgever behoorlijk. De beschikking van de kantonrechter wordt bekrachtigd. Werknemer wordt veroordeeld in de proceskosten.