Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 4 mei 2023
ECLI:NL:RBDHA:2023:6754
Feiten
Werknemer is op 2 augustus 2021 in dienst getreden bij WorkFor Safeguard B.V. (hierna: Safeguard), een organisatie die voornamelijk is gericht op het detacheren van personen. Vanuit Safeguard verrichtte werknemer werkzaamheden voor MariaDB (een onderneming die een relationeel databasemanagementsysteem levert) in de functie van Director Partners & Alliances. In de arbeidsovereenkomst van werknemer is een bepaling opgenomen over een bonus scheme waarbij de werkgever het recht heeft om te beslissen of er bonussen worden uitbetaald. In februari 2022 heeft MariaDB werknemer vrijgesteld van werkzaamheden. Safeguard heeft werknemer in maart 2022 geïnformeerd dat zijn opdracht bij MariaDB zou eindigen. Partijen zijn in onderhandeling gegaan om tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen. Safeguard heeft een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV op grond van bedrijfseconomische omstandigheden, maar deze is afgewezen omdat Safeguard onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe MariaDB tot haar besluit is gekomen. Safeguard verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de a-grond.
Oordeel
De beoordeling van de a-grond moet niet gezien worden als een hoger beroep tegen de beslissing van het UWV. Bij deze procedure kunnen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren worden gebracht die worden beoordeeld volgens de bepalingen van de Ontslagregeling en gerelateerde regelgeving. Tussen partijen is niet in geschil dat – nu sprake is van een payrollconstructie – op grond van artikel 20 van de Ontslagregeling aan de hand van de omstandigheden bij de opdrachtgever, MariaDB, moet worden beoordeeld of er sprake is van een ‘redelijke grond’. De kantonrechter oordeelt dat Safeguard onvoldoende heeft aangetoond dat het vervallen van de functie van werknemer noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering. Safeguard heeft niet concreet onderbouwd waarom de functie moet vervallen en waarom globale afstemming en een plattere organisatie verbeteringen zouden opleveren voor het bedrijfsonderdeel Partners & Alliances Group EMEA. Bovendien heeft Safeguard niet aangetoond waarom het opheffen van de functie bedrijfseconomisch noodzakelijk is. Safeguard erkent voorts dat er geen schriftelijke stukken zijn waaruit blijkt waarom de functie moet vervallen, maar stelt dat dit in de Verenigde Staten niet noodzakelijk is. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter niet relevant: Safeguard moet onderbouwen waarom het bedrijfseconomisch noodzakelijk is. Op basis van het bovenstaande concludeert de kantonrechter dat Safeguard onvoldoende heeft aangetoond dat het vervallen van de functie van werknemer noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering. Daarom wordt het ontbindingsverzoek afgewezen. Werknemer vordert verder nog schadevergoeding op grond van artikel 7:611 BW. Om een dergelijke vordering toe te wijzen, moet er een voldoende causaal verband zijn tussen het gestelde normschendende handelen van de werkgever en de gestelde schade. Hoewel werknemer beweert dat Safeguard in strijd heeft gehandeld met het goed werkgeverschap, heeft hij niet onderbouwd waarom dit heeft geleid tot schade van € 352.000. Daarom wordt zijn vordering afgewezen. Werknemer maakt tevens aanspraak op betaling van een commissie ter hoogte van € 8.500 bruto per maand vanaf 1 februari 2022 tot het moment dat de op non-actiefstelling wordt opgeheven. Werknemer beweert dat hij sinds de op non-actiefstelling alleen zijn brutomaandsalaris heeft ontvangen, terwijl hij volgens zijn arbeidsovereenkomst en de Letter of Intent ook recht heeft op betaling van het niet-tijdgebonden loon. De arbeidsovereenkomst geeft de werkgever echter de discretionaire bevoegdheid om al dan niet commissie toe te kennen. De overeenkomst prevaleert dan ook boven de Letter of Intent, zodat de commissie geen onderdeel is van het loon en de vordering dient te worden afgewezen.