Rechtspraak
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Utrecht), 18 april 2023
ECLI:NL:RBMNE:2023:2382
Feiten
De kantonrechter heeft in de tussenvonnissen van 6 september 2022 en 15 november 2022 overwogen dat in het licht van het tot dan toe gevoerde partijdebat nog geen voldragen antwoord kan worden gegeven op de vraag of werkgever aan zijn verzekeringsplicht als werkgever heeft voldaan, in die zin dat hij – indachtig de door de Hoge Raad hiervoor geformuleerde maatstaven – ten tijde van het ongeval van werknemer met de bedrijfsauto van werkgever beschikte over een behoorlijke verzekering voor verkeersongevallen van zijn werknemers. De kantonrechter heeft als hoofdvraag aan de deskundige voorgelegd: Wat was ten tijde van het verkeersongeval van werknemer met de bedrijfsauto van werkgever op 11 oktober 2017 in uw visie – gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad over de verplichting van de werkgever om zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van verkeersongevallen van werknemers – in het licht van de heersende maatschappelijke opvattingen een behoorlijke verzekering voor verkeersongevallen van werknemers van een koeriersbedrijf?
Oordeel
De deskundige heeft vastgesteld dat werkgever ten tijde van het ongeval beschikte over twee verzekeringen die zagen op verkeersongevallen van werknemers, te weten een collectieve ongevallenverzekering bij Delta Lloyd en een inzittendenverzekering (OVI) als onderdeel van het leasecontract van de bedrijfsauto waarmee het ongeval van werknemer heeft plaatsgevonden. Deze vaststelling is door geen van partijen bestreden, zodat de kantonrechter deze conclusie van de deskundige overneemt. Met werkgever is de kantonrechter van oordeel dat de deskundige geen (toereikend) antwoord heeft gegeven of kunnen geven op de vraag over de (hoogte van de) verzekeringspremies voor destijds bestaande verzekeringen voor verkeersongevallen van werknemers van koeriersbedrijven als dat van werkgever. De kantonrechter acht de bevindingen van de deskundige, behalve op het punt van de verzekeringspremie, voldoende overtuigend en consistent en zal deze bevindingen dan ook overnemen. De bevindingen van de deskundige in aanmerking nemend oordeelt de kantonrechter dat werkgever tekortgeschoten is in de nakoming van de op hem als goed werkgever ex artikel 7:611 BW rustende verzekeringsplicht voor verkeersongevallen van zijn werknemers. De door werkgever afgesloten AVB-verzekering bood hier geen uitkomst, aangezien vaststaat dat deze geen dekking biedt voor schades veroorzaakt met of door een motorvoertuig. Verder beschikte werkgever ten tijde van het ongeval van werknemer in oktober 2017 slechts over een collectieve ongevallenverzekering en een inzittendenverzekering (OVI) als onderdeel van het leasecontract van de bedrijfsauto waarmee het ongeval heeft plaatsgevonden. Vast staat dat het hier sommenverzekeringen betreft, die slechts een gering (vast) bedrag uitkeren in geval van blijvende invaliditeit. Deze beperking in de omvang van de dekking maakt dat geen uitkering wordt gedaan ten behoeve van benadeelden die als gevolg van verkeersongevallen wel schade (zoals inkomensschade en immateriële schade) lijden, maar niet blijvend invalide raken. Vast staat dat in dit geval de ongevallenverzekeraars een bedrag van € 6.629,42 aan werknemer hebben uitgekeerd. Naar het oordeel van de kantonrechter was aldus ten tijde van het ongeval geen sprake van een behoorlijke verzekering voor verkeersongevallen van werknemers van werkgever. Werkgever heeft daarmee destijds niet voldaan aan de op de hem als goed werkgever rustende verzekeringsverplichting voor verkeersongevallen. De deskundige heeft aangegeven dat hij als jurist geen inzicht heeft in de premies van de betreffende producten en al helemaal niet van die in 2017. Hij heeft echter tevens bij wijze van voorbeeld een tweetal premies vermeld voor door hem vermelde verzekeringen. De kantonrechter overweegt dat werkgever destijds een tweetal verzekeringen is aangegaan te weten een collectieve ongevallenverzekering bij Delta Lloyd en een inzittendenverzekering bij Turien. Dit impliceert dat werkgever zich destijds, zelf of via een tussenpersoon, op de hoogte heeft (moeten) laten stellen of gesteld van voorhanden zijnde verzekeringsmogelijkheden voor de verschillende risico’s zowel waar het zijn werknemers als zijn bedrijfsmiddelen betreft. Aangenomen mag worden dat hij daarmee ook inzicht heeft gekregen in de bijbehorende premies die voor hem aan de verschillende producten verbonden zouden zijn. Aangezien werkgever is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verzekeringsverplichting, is hij voor de daardoor veroorzaakte schade – het missen van de uitkering die de werknemer op grond van een behoorlijke verzekering zou zijn toegekomen – jegens werknemer aansprakelijk.