Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemers/Kimro Transport B.V.
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 11 juli 2023
ECLI:NL:GHDHA:2023:1261
Gedeeltelijke toewijzing loondoorbetalingsvordering, afwijzing vordering tot uitkering van een overlijdensuitkering omdat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding.

Feiten

Werkneemster X en werknemer Y hebben een relatie met elkaar en hebben sinds 27 november 2018 als vrachtwagenchauffeur gewerkt voor Kimro Transport B.V. (hierna: Kimro). Kimro is een transportbedrijf dat verschillende soorten vrachten vervoert door Europa. Op de arbeidsovereenkomsten was de cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen van toepassing (hierna: de cao). De arbeidsovereenkomsten zijn twee keer verlengd, laatstelijk tot 27 augustus 2019. X en Y reden zogenoemde “dubbel bemande ritten”, wat wil zeggen dat zij samen op één vrachtwagen reden en elkaar als chauffeur afwisselden. Op 26 juni 2019 zijn X, Y en Kimro met elkaar in overleg gegaan in verband met klachten van klanten van Kimro met betrekking tot beide chauffeurs. Op 10 juli 2019 hebben X en Y ieder een vaststellingsovereenkomst getekend ter beëindiging van het dienstverband met Kimro. Die vaststellingsovereenkomsten vermelden dat partijen met ingang van 27 augustus 2019 (de oorspronkelijke einddatum van de verlengde arbeidsovereenkomst) de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigen en dat X en Y tot de einddatum zijn vrijgesteld van arbeid zonder recht op loon. Op 19 juli 2019 hebben X en Y met gebruikmaking van de bedenktermijn de vaststellingsovereenkomsten ontbonden. Vervolgens hebben zij van 5 augustus 2019 tot 24 augustus 2019 voor Kimro gewerkt. Op 24 augustus 2019 is X als gevolg van een ongeval om het leven gekomen. In verband met het overlijden van X heeft Y zich bij Kimro ziek gemeld en heeft hij tot het einde dienstverband (27 augustus 2019) niet meer voor Kimro gewerkt. In eerste aanleg hebben Y en de erfgenamen van X (hierna: X c.s.) in twee verschillende procedures onder meer achterstallig loon, vakantietoeslag en een overlijdensuitkering gevorderd. De kantonrechter heeft in beide zaken een aantal vorderingen van X c.s. en Y toegewezen. X c.s. en Y hebben echter verschillende grieven tegen de vonnissen aangevoerd. Zij kunnen zich niet vinden in het oordeel van de kantonrechter dat moet worden aangenomen dat partijen een salaris zijn overeengekomen van € 2.393,66 bruto per maand, alsmede een onkostenvergoeding van € 45 netto per gewerkte dag en niet een nettosalaris van € 3.250. Ook kunnen zij zich niet vinden in het oordeel van de kantonrechter dat zij geen recht hebben op loon over de hierna nog te bespreken vijf periodes en in het feit dat hun vorderingen met betrekking tot het vakantiegeld zijn afgewezen. Tot slot kunnen zij zich niet vinden in de afwijzing van de vordering met betrekking tot de overlijdensuitkering uit de cao.

Oordeel

Afspraak nettoloon van € 3.250?

Tussen partijen is in geschil welk loon X en Y en Kimro zijn overeengekomen. Net als de kantonrechter is het hof van oordeel dat in de stukken geen steun is te vinden voor de stelling van X c.s. en Y dat X en Y met Kimro een nettoloon van € 3.250 per maand zijn overeengekomen. Dit betekent dat – gelet op de gemotiveerde betwisting van Kimro – X c.s. en Y onvoldoende hebben onderbouwd dat met Kimro een nettosalaris van € 3.250 per maand is overeengekomen. Het hof neemt dan ook ten aanzien van de overige vorderingen van X c.s. en Y tot uitgangspunt dat partijen een brutosalaris van € 2.393,66 per maand zijn overeengekomen, dat werd aangevuld met een onkostenvergoeding per gewerkte dag. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Nu de grief inhoudende dat een nettosalaris van € 3.250 is overeengekomen niet slaagt, faalt ook de grief die inhoudt dat Kimro vakantiegeld en de wettelijke verhoging is verschuldigd over het bedrag dat in de visie van X c.s. en Y door Kimro ten onrechte als onkostenvergoeding is geoormerkt.

Loonbetaling

Met grief 2 hebben en X c.s. en Y aan de orde gesteld dat Kimro nog loon verschuldigd is. Het hof oordeelt over vijf verschillende loonperiodes. De slotsom is dat grief 2 gedeeltelijk slaagt. Kimro is geen loon verschuldigd over de periode 28 juni tot en met 1 juli 2019 maar wel over de periode 2 juli 2019 tot en met 4 augustus aan Y en over de periode 2 juli tot en met 24 augustus aan X c.s. Over het nog uit te betalen brutoloon is Kimro vakantiegeld verschuldigd ad 8 procent. X c.s. en Y hebben de wettelijke verhoging gevorderd over de nog uit te keren bedragen. Het hof ziet in de omstandigheid dat X en Y niet hebben gewerkt in deze periode en het feit dat partijen aanvankelijk waren overeengekomen de arbeidsovereenkomst te beëindigen onder vrijstelling van werk en niet betaling van loon aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot nihil.

Overlijdensuitkering

Tot slot is de vraag aan de orde of X c.s. dan wel Y aanspraak kan maken op de overlijdensuitkering ex artikel 46 de cao. X en Y woonden in bij de ouders van X. Tussen partijen is niet in geschil dat X en Y niet gehuwd waren en geen minderjarige kinderen hadden. Y komt op grond van genoemd artikel in de cao een overlijdensuitkering toe, indien hij en X ongehuwd samenleefden, waarvan volgens de cao sprake zou zijn geweest indien zij een gezamenlijke huishouding voerden. Met Kimro is het hof van oordeel dat daarvan geen sprake was. Vervolgens is de vraag of X c.s. op grond van artikel 46 lid 4 sub c van de cao in aanmerking komt voor een overlijdensuitkering. Ook die vraag beantwoordt het hof ontkennend. X leefde niet in gezinsverband met haar ouders. Zij woonden wel in dezelfde woning, maar gesteld noch gebleken is dat X een bijdrage leverde in de kosten van de huishouding of dat zij op een andere manier in de verzorging van haar ouders voorzag. De vorderingen van zowel X c.s. als Y uit hoofde van artikel 46 van de cao worden afgewezen.