Naar boven ↑

Rechtspraak

Milano Infra B.V./werknemer
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 23 mei 2023
ECLI:NL:GHDHA:2023:1149
Geen sprake van misbruik van omstandigheden of dwaling bij totstandkoming studiekostenbeding wegens betrokkenheid boekhouder van werknemer-zzp’er.

Feiten

Milano is een onderneming die actief is op het gebied van de aanleg en renovatie van kabels en leidingen. M Holding B.V. is enig aandeelhouder en bestuurder van Milano. De heer X is aandeelhouder en bestuurder van M Holding B.V. Hij is een neef van werker. Milano en werker hebben een arbeidsovereenkomst gesloten op grond waarvan werker met ingang van 25 april 2016 voor de duur van twaalf maanden als productiemedewerker bij Milano in dienst is getreden. In deze overeenkomst is een studiekostenbeding opgenomen. Milano en werker hebben op 21 februari 2017 een overeenkomst van opdracht gesloten, waarin is overeengekomen dat werker vanaf 5 februari 2017 tot 5 februari 2018 als zzp’er grondwerkzaamheden voor Milano zal verrichten. In september 2019 is de opdrachtovereenkomst tussen Milano en werker geëindigd. Milano vordert € 17.027,43 aan studiekosten, € 22.210 aan leningen en € 3.000 in verband met de betaling van een gokschuld. Werker vordert niet betaalde facturen. De kantonrechter heeft de vorderingen van Milano afgewezen en die van werknemer toegewezen.

Oordeel

Het hof oordeelt als volgt. 

Geen sprake van misbruik of dwaling bij overeenkomen studiekostenbeding

Met betrekking tot de gestelde dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden wordt als volgt overwogen. Werker stelt in dat kader dat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig was ten tijde van het ondertekenen van de afspraken en hij door Milano niet is voorgelicht. Dit, tezamen met het feit dat partijen familie zijn en de overige omstandigheden, maakt dat hij niet wist wat hij tekende. Als hij dat wel geweten had, zou hij niet getekend hebben, aldus werker. Milano heeft dit alles betwist, waarbij Milano zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft aangevoerd dat werker de overeenkomsten voor ondertekening met zijn boekhouder heeft besproken en daarna pas heeft ondertekend zodat hij wel degelijk wist wat hij tekende. Het hof overweegt dat werker dit laatste zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden. Ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is dit punt uitdrukkelijk aan de orde gekomen en werker heeft niet gezegd dat dat niet waar was of niet klopte. Dit alles betekent dat vaststaat dat werker zich heeft laten voorlichten voordat hij tot ondertekening overging en voor hem duidelijk moet zijn geweest welke afspraken tussen partijen golden ten aanzien van de studiekosten en onder welke voorwaarden hij tot terugbetaling verplicht was. In hoeverre werker de Nederlandse taal voldoende machtig was, is dan verder niet van belang. Dat onder die omstandigheden ook nog steeds sprake zou zijn van een wilsgebrek aan de kant van werker waardoor de afspraken over de studiekosten vernietigbaar zouden zijn, is door werker niet verder onderbouwd en/of toegelicht. Ook de overige door hem gestelde omstandigheden kunnen dat oordeel alleen niet rechtvaardigen. Dit betekent dat er geen grond is voor vernietiging.

De vordering tot betaling van de studieschuld wordt (grotendeels) toegewezen. De andere vorderingen komen onvoldoende vast te staan.