Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 8 augustus 2023
ECLI:NL:GHDHA:2023:1573
Feiten
Werknemer had twee werkgevers: uitzendbureau Maandag en T-Mobile. In 2014 is werknemer overvallen. Als gevolg daarvan heeft hij psychische klachten opgelopen. Op 3 juni 2015 heeft werknemer zich ziekgemeld bij T-Mobile. T-Mobile kreeg geen contact met werknemer. Bij brief van 23 oktober 2015 heeft T-Mobile de standplaats van werknemer per 1 november 2015 gewijzigd. Werknemer heeft in de eerste twee ziektejaren diverse malen de bedrijfsarts bezocht. Daarnaast heeft een verzekeringsarts een functionelemogelijkhedenlijst opgesteld en zijn arbeidsdeskundige rapportages opgesteld. Bij besluit van 14 februari 2018 heeft het UWV beslist dat werknemer niet in aanmerking komt voor een tweede WIA-uitkering en dat (daarom) het UWV de re-integratie-inspanningen van T-Mobile niet zou toetsen. Werknemer heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het UWV heeft het besluit gehandhaafd. Werknemer is vervolgens in beroep gegaan bij de bestuursrechter. Die procedure zag op de vraag of het UWV terecht de re-integratie-inspanningen van T-Mobile niet heeft getoetst en T-Mobile geen loonsanctie heeft opgelegd. De bestuursrechter heeft geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen als onvoldoende zijn aan te merken. Op 5 februari 2018 heeft T-Mobile een ontslagaanvraag ingediend, die niet in behandeling is genomen. Op 12 maart 2020 heeft T-Mobile verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter heeft dit verzoek toegewezen en het verzoek om een billijke vergoeding afgewezen. Werknemer is in hoger beroep gegaan en het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. In eerste aanleg heeft werknemer een verklaring voor recht gevorderd dat T-Mobile ernstig te kort is geschoten in haar re-integratieverplichtingen alsmede betaling van een schadevergoeding. De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen. Werknemer heeft hoger beroep ingesteld.
Oordeel
Werknemer verwijt T-Mobile dat zij als werkgeefster haar re-integratieverplichtingen geschonden heeft en dat hij daardoor schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat van een schending van de zorgplicht in de zin van artikel 7:658 BW geen sprake is. T-Mobile heeft aangevoerd dat werknemer zich heeft ziekgemeld op 3 juni 2015 en dat hij daarna, in het voorjaar van 2016, enkele uren in het kader van arbeidstherapie heeft gewerkt. Het in de ontslagprocedure ingenomen standpunt van werknemer “dat de angst in woonplaats X en de druk om naar de Lijnbaan in woonplaats X te komen zonder dat wekelijks te evalueren heeft geleid tot verslechtering van de gezondheid” is alleen onderbouwd met een verwijzing naar zijn vrijwillige opname. Dat de gestelde schade daarmee in causaal verband staat, is niet onderbouwd en blijkt met name niet uit de medische gegevens die zijn overgelegd. Ook het verwijt dat werknemer tijdens zijn re-integratie gepest zou zijn door collega’s is niet concreet onderbouwd. Het hof passeert daarom deze stellingen. De overige, concrete, verwijten die werknemer T-Mobile maakt, zien ook niet op die gewerkte uren of een gebeurtenis die zich tijdens die gewerkte uren heeft voorgedaan. Dat betekent dat werknemer de schade waarvan hij vergoeding vordert niet “in de uitvoering van zijn werkzaamheden” heeft geleden. Werknemer stelt zich ook op het standpunt dat T-Mobile aansprakelijk is voor door hem geleden schade omdat T-Mobile de re-integratieverplichtingen die op grond van artikel 7:658a BW op een werkgever rusten niet is nagekomen. Het hof acht onvoldoende weersproken dat T-Mobile is tekortgeschoten in haar re-integratieverplichtingen. Werknemer heeft dit punt – in een procedure tegen het UWV – voorgelegd aan de bestuursrechter. De bestuursrechter is tot de conclusie gekomen dat werkgeefster in periode september 2016 tot en met mei 2017 onvoldoende inspanningen heeft verricht. Verder is onvoldoende onderbouwd dat T-Mobile meer kan worden verweten dan het voorgaande. Werknemer heeft niet voldoende gesteld om het causaal verband tussen de tekortkoming van T-Mobile en de gevorderde schade aan te kunnen nemen. Het hof overweegt ambtshalve dat ook de mogelijkheid van schade niet aannemelijk is gemaakt. Het hof zal de procedure daarom niet verwijzen naar de schadestaat procedure.