Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Amersfoort), 12 juni 2023
ECLI:NL:RBMNE:2023:2867
Feiten
Werknemer is sinds 1 september 2020 in dienst van werkgever als parketteur. Werknemer heeft zich op 18 juli 2022 ziek gemeld. In kort geding vordert werknemer onder meer achterstallig loon.
Oordeel
Op basis van de door werknemer overgelegde stukken en op basis van het feit dat er geen verweer is gevoerd, wordt in rechte uitgegaan van de juistheid van de stellingen van werknemer. Dit betekent dat de kantonrechter ervan uitgaat dat werknemer zijn loon over de maand maart niet uitbetaald heeft gekregen, terwijl hij daar wel recht op had. De kantonrechter gaat ervan uit dat werknemer ook het loon over de maanden april en mei 2023 en het vakantiegeld niet uitbetaald heeft gekregen, terwijl hij daarop recht had. Het is aannemelijk dat in een eventuele bodemprocedure geoordeeld zal worden dat werkgever het loon van werknemer ook na 1 juni 2023 verschuldigd is, nu de arbeidsovereenkomst niet is beëindigd. Hoewel de vordering om het loon door te betalen voor zover die betrekking heeft op de periode vanaf 1 juni 2023 een toekomstige vordering is die nog niet opeisbaar is, zal de vordering ook worden toegewezen omdat er gegronde vrees is dat werkgever het loon van werknemer niet zal betalen. Hij heeft immers ook na een eerder veroordelend vonnis het daarna opeisbaar geworden loon niet op tijd uitbetaald. De vorderingen komen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. Deze worden daarom toegewezen.