Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 5 juli 2023
ECLI:NL:RBMNE:2023:3330
Feiten
Werknemer is op 1 juli 2018 in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van ‘trader’. Werkgeefster verkeert sinds 2022 in financiële moeilijkheden en heeft op 22 augustus 2022 aan werknemer laten weten dat er een ‘tradestop’ gold alsmede dat geen nieuwe contracten mochten worden afgesloten. In oktober 2022 is werkgeefster met onderneming X in onderhandeling getreden over een overname van haar Frozen Divisie. X is een directe concurrent van werkgeefster. Bij de onderhandelingen was namens X de heer B betrokken, middellijk bestuurder van onderneming Y. Op 27 oktober 2022 heeft X de onderhandelingen afgebroken. Werkgeefster heeft vervolgens met werknemer een beëindigingsovereenkomst gesloten. De beëindigingsovereenkomst bepaalt onder meer dat werknemer van werkgeefster een vergoeding zou krijgen ad € 20.031,36 (art 2.2), dat werknemer alle bedrijfseigendommen in goede staat moest inleveren (art. 4) en dat werknemer heeft verklaard dat hij ten tijde van ondertekening geen ander werk had geaccepteerd en daar ook geen uitzicht op had (art. 8.2). In artikel 8.2 is ook een boeteclausule van € 25.000 opgenomen. Werkgeefster heeft de afgesproken vergoeding (art. 2.2) niet aan werknemer uitbetaald, omdat hij volgens werkgeefster niet aan het bepaalde in artikel 4 en 8.2 heeft voldaan als gevolg waarvan zij de vergoeding heeft verrekend met de boete. Werknemer vordert onder meer veroordeling van werkgeefster tot betaling van een bedrag van € 30.047,04 bruto op grond van artikel 2.2 van de beëindigingsovereenkomst.
Oordeel
De kantonrechter volgt werknemer niet in zijn standpunt dat het boetebeding niet is gekoppeld aan zijn verklaring omtrent uitzicht op werk maar aan het concurrentiebeding. Deze lezing volgt niet uit de tekst van artikel 8.2. Sterker, uit e-mailcorrespondentie voorafgaand aan het sluiten van de beëindigingsovereenkomst volgt juist dat het de partijbedoeling is geweest het boetebeding te koppelen aan de verklaring van werknemer. Volgens werkgeefster is werknemer aan haar daarom de boete uit artikel 8.2 verschuldigd. De kantonrechter acht het op dit moment, op basis van wat partijen hebben aangevoerd, aannemelijk dat werknemer ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst uitzicht had op ander werk. Werkgeefster heeft door middel van e-mailcorrespondentie, facturen en whatsappberichten voldoende onderbouwd dat werknemer na de tradestop d.d. 22 augustus 2022 nog heeft gehandeld, zij het voor onderneming Y. De verklaring die werknemer daarvoor heeft gegeven, acht de kantonrechter niet overtuigend. Het lijkt er daarom op dat werknemer tijdens zijn dienstverband met werkgeefster reeds werkzaamheden voor Y verrichtte en dat hij bij het tekenen van de vaststellingsovereenkomst al concrete en vergevorderde plannen had om met onder meer B een samenwerking aan te gaan voor een nieuwe onderneming en daarmee uitzicht had op ander werk. Werknemer wordt toegelaten tot het leveren van (tegen)bewijs.