Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 14 augustus 2023
ECLI:NL:GHARL:2023:6803
Feiten
Op maandag 2 november 2020 heeft X bij haar leidinggevende geklaagd over seksuele intimidatie door werknemer. Werknemer is op 4 november geschorst. Op 5 november 2020 vond een gesprek plaats op het kantoor van Pon Logistics. Aan het eind van dit gesprek heeft Pon Logistics aan werknemer meegedeeld dat hij op staande voet is ontslagen met als reden dat hij een vrouwelijke 25 jaar jongere collega X op 30 oktober en 2 november 2020 seksueel heeft geïntimideerd. In de tussenbeschikking heeft het hof Pon Logistics toegelaten om te bewijzen dat werknemer naar X toe op vrijdag 30 oktober en maandag 2 november 2020 ongewenste seksuele toenaderingen heeft gedaan, verzocht heeft om seksuele gunsten en/of andere ongewenste seksuele uitlatingen heeft gedaan.
Oordeel
Tegenover de verklaring(en) van X staat een stellige ontkenning van werknemer. Hij erkent wel een paar keer ‘fuck you’ tegen X te hebben gezegd (naar aanleiding van ‘grapjes’ over een spermavlek op zijn t-shirt) en haar een keer ‘lieverd’ te hebben genoemd, maar hij heeft steeds ontkend dat hij tegen X datgene heeft gezegd waarvan zij hem beticht. Bij de beantwoording van de vraag of Pon Logistics in de bewijsopdracht is geslaagd komt het aan op de verklaringen van de overige getuigen. Pon Logistics heeft zes getuigen laten horen. In het tegengetuigenverhoor heeft werknemer vier getuigen (onder wie zichzelf) laten horen. De verklaringen die het relaas van X ondersteunen zijn geheel gebaseerd op hetgeen X hen heeft verteld. Geen van hen was bij de door X beschreven interacties op 30 oktober 2020 en 2 november 2020 aanwezig en de getuigen kunnen daarover dus niet uit de eerste hand verklaren. Het hof acht voorts van belang dat geen van de gehoorde getuigen die op genoemde dagen met werknemer en X hebben gewerkt, heeft verklaard dat er op die bewuste vrijdag of maandag een andere (rare) sfeer hing dan normaal of dat hen iets in de samenwerking tussen X en werknemer was opgevallen. Ook de (schriftelijke) verklaring van A werpt een ander licht op de verklaring van X en van de getuigen aan wie zij haar verhaal heeft gedaan. Hij verklaart dat hij wel bij de interactie aanwezig was, in ieder geval op maandag 2 november 2020. A heeft zich alleen maar uitgelaten over de opmerking van X over de vetvlek op het t-shirt van werknemer die op een spermavlek leek. Hij heeft niets verklaard over de andere uitlatingen waar X werknemer van beticht. Dit alles doet zoveel af aan de getuigenverklaringen die het relaas van X ten aanzien van het feitelijke gebeuren op 30 oktober 2020 en 2 november 2020 ondersteunen dat die verklaringen op zichzelf onvoldoende zijn om het eerste scenario, waarop de bewijsopdracht ziet, bewezen te achten. Verder acht het hof van belang dat er geen indicaties uit het verleden zijn die de overtuigingskracht kunnen schragen dat werknemer zich heeft uitgelaten op de wijze die hem wordt verweten. Dit betekent dat de dringende reden voor het ontslag op staande voet niet is komen vast te staan. De conclusie luidt dat werknemer op 5 november 2020 ten onrechte door Pon Logistics op staande voet is ontslagen. Het hof is van oordeel dat herstel in de rede ligt. Werknemer heeft bij herhaling aangegeven waarom terugkeer voor hem van belang is. Mocht blijken dat terugkeer van werknemer op zijn eigen afdeling desondanks op onoverkomelijke bezwaren zal stuiten, dan kan het hof zich niet voorstellen dat werknemer niet op een andere afdeling binnen het Pon-concern kan worden geplaatst. Het hof zal Pon Logistics dan ook veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen vanaf 5 november 2020. Het (voorwaardelijk) verzoek tot ontbinding wordt afgewezen.