Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 25 augustus 2023
ECLI:NL:RBROT:2023:7999
Feiten
Op 8 december 2022 heeft werknemer bij de kantonrechter een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w e.v. Rv aanhangig gemaakt (zaaknummer 10235352 VZ VERZ 22-14644). In die procedure heeft werknemer verzocht voor recht te verklaren dat Cloetta Holland B.V. (hierna: Cloetta) als werkgever en Chubb European Group SE (hierna: Chubb) als verzekeraar van Cloetta aansprakelijk zijn voor schade die werknemer ten gevolge van een arbeidsongeval op 1 december 2019 heeft geleden en nog zal lijden, met begroting van de kosten van het deelgeschil op € 6.862. De kantonrechter heeft dat verzoek bij beschikking van 13 maart 2023 afgewezen. Werknemer eist – in de hoofdzaak – dat voor recht wordt verklaard dat Cloetta als werkgever en Chubb als verzekeraar van Cloetta aansprakelijk zijn voor schade die werknemer ten gevolge van een arbeidsongeval op 1 december 2019 heeft geleden en nog zal lijden. Daarnaast verzoekt werknemer dat aan hem toestemming wordt verleend om tussentijds hoger beroep te kunnen instellen tegen de hiervoor genoemde beschikking van 13 maart 2023.
Oordeel
De kantonrechter stelt vast dat werknemer het verzoek om hoger beroep in te mogen stellen tijdig heeft gedaan en dat Cloetta c.s. over het verzoek is gehoord als bedoeld in artikel 1019cc lid 3 Rv, in die zin dat zij zich over het verzoek heeft kunnen uitlaten. In de memorie van toelichting bij de Wet deelgeschilprocedure is vermeld dat aan de mogelijkheid van hoger beroep tegen de deelgeschilbeschikking, voordat eindvonnis in de bodemprocedure is gewezen, behoefte kan bestaan als de beschikking een cruciale kwestie betreft die in feite bepalend is voor de afloop van de zaak. Net als wanneer een dergelijke kwestie in de bodemprocedure in een tussenvonnis zou zijn behandeld, kan het doelmatig zijn wanneer partijen deze kwestie bij het gerechtshof (en eventueel bij de Hoge Raad) kunnen uitprocederen, zonder dat zij gedwongen zijn om eerst de gehele bodemprocedure in eerste aanleg af te ronden. Naar het oordeel van de kantonrechter is in deze situatie aan het weergegeven criterium voldaan. Immers, de vraag of Cloetta c.s. aansprakelijk is voor de schade die werknemer ten gevolge van een arbeidsongeval op 1 december 2019 heeft geleden en nog zal lijden, is mede bepalend voor de afloop van de zaak. Omdat de kantonrechter in de bodemprocedure in beginsel gebonden is aan de in het deelgeschil gegeven beslissing, moet het doelmatig worden geacht dat over die beslissing – waarmee werknemer zich niet kan verenigen – eerst in hoger beroep een oordeel wordt gegeven, waartegen Cloetta c.s. zich overigens ook niet heeft verzet. Het verzoek van werknemer wordt toegewezen.