Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 17 augustus 2023
ECLI:NL:RBROT:2023:8979
Feiten
Werknemer is op 13 december 2022 in dienst getreden van VWA B.V. (hierna: VWA) in de functie van chauffeur. Op zijn arbeidsovereenkomst is de cao BGV van toepassing. Artikel 64 van deze cao bepaalt dat per dag 8 diensturen worden genoteerd indien niet wordt gewerkt wegens bijzonder verlof. De cao BGV hanteert daarnaast verschillende functieloonschalen in verband met de fusie tussen de KVN en TLN. Artikel 17 van de arbeidsovereenkomst bepaalt dat het handboek van VWA onvoorwaardelijk deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst. Werknemer is wegens het overlijden van zijn vader niet op 13 maar op 14 december 2022 gestart met zijn werkzaamheden en heeft tot en met 16 december 2022 gewerkt. Op 19 december 2022 heeft VWA proeftijdontslag verleend en werknemer verzocht zijn digitale tachograafkaart uit te laten lezen. Op 6 maart 2023 wordt het VWA bekend dat het salaris van werknemer nog niet is uitbetaald en dat werknemer daar aanspraak op maakt. Uit onderzoek van VWA volgt dat het salaris van werknemer per abuis niet is uitbetaald. Vervolgens is op 10 maart 2023 de loonbetaling verricht en aan werknemer toegelicht dat in het tachosysteem geen gegevens van de bestuurderskaart van werknemer zichtbaar waren. Werknemer vordert uitbetaling van loon, vakantietoeslag, opgebouwde verlofuren, wettelijke verhoging, reis- en verletkosten alsmede proceskosten. VWA is bij de loonbetaling uitgegaan van een onjuist aantal arbeidsuren alsmede onjuiste bedragen en percentages. VWA betwist de vorderingen en stelt zich onder meer op het standpunt dat (i) de vordering van werknemer te onbepaald is en daarom moet worden afgewezen en (ii) werknemer zich schuldig maakt aan misbruik van procesrecht als gevolg waarvan zij aanspraak maakt op de daadwerkelijk gemaakte proceskosten.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Hoewel het duidelijker was geweest als werknemer in het petitum van de dagvaarding de bedragen en percentages van zijn vorderingen had opgenomen, valt het gevorderde bedrag wel voldoende duidelijk uit de inhoud van de dagvaarding af te leiden. Het eerste standpunt van VWA wordt daarom niet gevolgd. Verder geldt dat voor zover werknemer aanspraak maakt op het verschil van het door hem gevorderde bedrag van € 754,92 bruto en het door VWA betaalde bedrag van € 709,20 bruto, daar geen recht op bestaat. Werknemer heeft zijn stelling dat hij recht heeft op uitbetaling van 39 uren waarvan 9.75 uur aan bijzonder verlof, gelet op de door VWA aangevoerde feiten en omstandigheden, onvoldoende onderbouwd. Daarnaast oordeelt de kantonrechter dat aan werknemer kan worden toegegeven dat de verschillende functieschalen uit de BGV verwarrend zijn, maar dat geen recht bestaat op een uurloon van € 16,41 omdat uit zowel de arbeidsovereenkomst als de cao een uurloon van € 16,31 volgt. Ook wordt werknemer niet gevolgd in zijn standpunt omtrent de vakantietoeslag en zijn berekening aan opgebouwde verlofuren. De loonvordering wordt afgewezen. Nu werknemer verder zijn uren in strijd met het handboek van VWA niet (juist) heeft verantwoord, was VWA niet op de hoogte van de gewerkte uren en kon zij niet tijdig overgaan tot uitbetaling van het salaris. Dat VWA na afloop van het dienstverband niet heeft gecontroleerd of het salaris was ontvangen, kwalificeert niet als ernstig verwijtbaar handelen. Omdat VWA vervolgens na de melding van werknemer voortvarend heeft gehandeld, bestaat geen recht op de wettelijke verhoging. Er is immers geen prikkel tot nakoming vereist. Tot slot oordeelt de kantonrechter dat voor een volledige proceskostenvergoeding door werknemer geen plaats is, omdat niet is gebleken van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Werknemer is wel buitengerechtelijke incassokosten (€ 169,86) aan VWA verschuldigd.