Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 8 september 2023
ECLI:NL:RBROT:2023:9303
Feiten
In het tussenvonnis van 15 juli 2022 is geoordeeld dat de kantonrechter voornemens is om een deskundige te benoemen die over het maximum pensioengevend salaris en de bonussen van werknemer, de pensioenaanspraken van werknemer tot 1 januari 2014 moet berekenen. Nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om zich uit te laten over de persoon van de deskundige en de aan deze te stellen vragen, heeft de kantonrechter een deskundige benoemd ter beantwoording van de volgende vraag: 'Wat is volgens uw berekening de totale omvang van de pensioenaanspraak van werknemer gedurende zijn dienstverband van 1 januari 1982 tot 1 januari 2014? Komt dit overeen met de pensioenaanspraak zoals opgenomen in de UPO’s 2014 van werknemer? Zo nee, kunt u toelichten wat de verschillen zijn?'
In zijn deskundigenbericht van 26 juni 2023 heeft de deskundige het getotaliseerde bedrag aan levenslang ouderdomspensioen van werknemer berekend op een bedrag van € 75.839 per 31 december 2013. Dit bedrag komt vrijwel overeen met het op de UPO 2014 vermelde bedrag van € 75.965 per 31 december 2013. Dit geringe verschil vindt volgens de deskundige waarschijnlijk zijn oorzaak in afrondingsverschillen en indexaties. HDI Global kan zich vinden in de inhoud en conclusie van het deskundigenbericht. Werknemer kan zich niet vinden in het deskundigenbericht.
Oordeel
In het tussenvonnis van 15 juni 2022 is geoordeeld dat de bonussen die werknemer voor 2010 ontving geen onderdeel uitmaken van zijn volledig (en dus pensioengevend) salaris en de (vaste) bonussen vanaf 2010 wel. De deskundige heeft in het deskundigenbericht ditzelfde standpunt ingenomen, omdat het toekennen van bonussen afhankelijk is van andere factoren dan het vaste salaris en daardoor – hoewel dit jaren niet is gebeurd – kan wijzigen. De kantonrechter ziet in hetgeen werknemer heeft aangevoerd geen redenen om op dit oordeel over de bonussen terug te komen. De kantonrechter constateert voorts dat de deskundige in het deskundigenbericht zijn berekeningen voldoende heeft toegelicht. De deskundige is voor de periode vanaf 2010 uitgegaan van een salaris van € 260.000, dus inclusief bonussen. Uit het deskundigenbericht volgt daarnaast dat hij wat betreft de periode van 2005 tot 2010 heeft gerekend met een salaris van € 200.000, zodat de kantonrechter gelet op de hoogte van dit bedrag niet begrijpt wat de bezwaren van werknemer tegen de berekening van de deskundige zijn. De kantonrechter kan werknemer voorts niet volgen in zijn stelling dat de berekening van het prepensioen in het deskundigenbericht niet correct c.q. onvolledig is. Werknemer legt hieraan ten grondslag dat de deskundige is uitgegaan van een opbouwpercentage van 0,75%, maar dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de cao Verzekeringsbedrijf en de daarin opgenomen percentages en cao surplus. De deskundige is in zijn deskundigenbericht hierop ingegaan en stelt dat hij deze cao niet heeft meegenomen, omdat de cao geen onderdeel was van het procesdossier. Verder beweert werknemer dat de deskundige de FAR-regeling niet correct heeft meegenomen in zijn berekeningen in het deskundigenbericht. De deskundige heeft echter uitgelegd dat de FAR-regeling een premieovereenkomst is, wat betekent dat er tot de pensioendatum geen periodieke uitkeringen zijn, maar een pensioenkapitaal dat later wordt omgezet in een levenslange uitkering. De kantonrechter concludeert dat de kritiek van werknemer op het deskundigenbericht niet terecht is, omdat de deskundige een juist uitgangspunt heeft gehanteerd. Dit betekent dat er geen grond is om de vorderingen van werknemer toe te wijzen.