Rechtspraak
Feiten
Werkneemster is in 2007 in dienst getreden van Evean in de functie van helpende in een zorginstelling van Evean (ouderenzorg). Zij is na 13 jaar dienstverband op staande voet ontslagen omdat zij volgens Evean € 5,55 had gestolen van een door haar verzorgde bewoonster. De dag waarop het geld is weggenomen, heeft Evean met een oranje stipje gemerkte munten in de portemonnee van de bewoonster gestopt. Nadat werkneemster de betrokken bewoonster had geholpen met douchen en aankleden, is Evean gaan kijken of de munten nog in de portemonnee zaten. Zodra was vastgesteld dat er munten waren verdwenen, heeft het management werkneemster bij zich laten komen. Blijkens het proces-verbaal van de aangifte die tegen werkneemster is gedaan, opende het management dit gesprek met de mededeling: “We weten dat je hebt gestolen. Ontken het maar niet, we weten zeker dat jij het bent.” Werkneemster erkende na enige tijd dat zij de uit de portemonnee verdwenen munten bij zich droeg. Zij gaf als verklaring dat haar door de bewoonster was gevraagd van dat geld kaas en schouderham te kopen. Zij haalde tijdens het gesprek de munten uit haar zak. Zij werd toen op staande voet ontslagen. In deze procedure gaat het om de vraag of de dringende reden die Evean aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd (kort gezegd: diefstal) is komen vast te staan. Het hof heeft in een tussenbeschikking voorshands bewezen geacht dat werkneemster het geld heeft gestolen, behoudens door werkneemster te leveren tegenbewijs. Nadat in enquête en contra-enquête getuigen zijn gehoord, heeft het hof in zijn eindbeschikking geoordeeld dat werkneemster er niet in is geslaagd het opgedragen tegenbewijs te leveren. Dit bewijsoordeel wordt in cassatie bestreden.
Oordeel
De Hoge Raad oordeelt als volgt.
Diefstal van € 5,55 niet bewezen: alternatieve uitleg van werkneemster dat zij voor het geld boodschappen moest doen plausibel
Onderdeel 1.4 van het middel komt op tegen het oordeel van het hof dat de verklaringen van de drie getuigen over het door werkneemster doen van boodschappen voor de bewoonster onvoldoende stroken met de verklaring die werkneemster daarover heeft afgelegd. Het onderdeel klaagt dat dit oordeel van het hof onbegrijpelijk is. Deze klacht treft doel. Het oordeel van het hof dat sprake is van een discrepantie tussen – aan de ene kant – de verklaringen van de drie getuigen over het door werkneemster doen van boodschappen voor de bewoonster, en – aan de andere kant – de verklaring die werkneemster zelf daarover heeft afgelegd, is onbegrijpelijk. De verklaringen van de drie getuigen sluiten niet uit dat werkneemster boodschappen deed voor de bewoonster op de wijze zoals werkneemster heeft verklaard.
Onderdeel 1.5 komt op tegen het oordeel van het hof (i) dat werkneemster niet expliciet heeft betwist dat de verklaringen van de interim-manager en de bewoonster over het op 3 augustus 2020 vermist raken van enkele euro’s, onjuist zouden zijn, en (ii) dat werkneemster geen verklaring ervoor heeft gegeven hoe dat gebeurd kon zijn, anders dan door haarzelf. Het onderdeel klaagt dat deze oordelen onbegrijpelijk zijn in het licht van de door werkneemster aangedragen alternatieve scenario’s. Ook deze klacht treft doel. Het bestreden oordeel is onbegrijpelijk in het licht van de door werkneemster aangedragen alternatieve scenario’s, zoals (a) vanwege het grote tijdsverloop tussen contact van werkneemster en ontdekking van het tekort dat iemand anders het geld heeft weggenomen, (b) bewoonster zelf het geld uit haar beurs heeft gehaald en (c) werkneemster voor bewoonster boodschappen moest doen. Die alternatieve scenario’s kunnen verklaren hoe die enkele euro’s op 3 augustus 2020 vermist zijn geraakt. Het vorenstaande brengt mee dat het oordeel van het hof dat werkneemster diefstal heeft gepleegd en dat zij niet erin is geslaagd het opgedragen tegenbewijs te leveren, geen stand houdt.