Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie Eindhoven), 7 december 2023
ECLI:NL:RBOBR:2023:5637
Feiten
Werknemer is als behandelfunctionaris F in dienst getreden bij de Belastingdienst MKB en is vanaf 2013, het jaar waarin het CAF-team (Combiteam Aanpak Facilitators) werd opgericht en zijn werkzaamheden begonnen, toegevoegd aan het CAF-team als controlespecialist. Werknemer voerde zijn werkzaamheden voor het CAF-team uit naast zijn reguliere werkzaamheden voor de Belastingdienst/MKB. In zijn hoedanigheid van controlespecialist voor het CAF-team heeft hij (samen met een collega) in 2014 een boekenonderzoek gedaan naar de fiscale aangifte van een gastouderbureau en een derdenonderzoek uitgevoerd naar de bij dat bureau aangesloten vraagouders. Dit onderzoek werd CAF-11 genoemd. De aanleiding voor het bekend worden van wat is gaan heten de toeslagenaffaire, is de zogenoemde CAF 11-zaak geweest. Op 17 februari 2021 is een klacht ingediend tegen meerdere ambtenaren die werkzaam zijn en/of waren bij verschillende organisatieonderdelen van het ministerie van Financiën. Werknemer verzoekt de kantonrechter om zijn arbeidsovereenkomst met de Staat te ontbinden, onder toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding. Werknemer heeft daarbij naar voren gebracht dat de Staat ernstig verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij hem – alhoewel hij zijn werk goed deed – ‘als een baksteen heeft laten vallen’ en niet heeft beschermd tegen de onterechte beschuldigingen.
Oordeel
Uit de Kamerstukken blijkt niet dat de Staat werknemer, als individuele ambtenaar, niet of onvoldoende heeft beschermd. Ook al richtte de publieke verontwaardiging zich (aanvankelijk) op het CAF-team (omdat de CAF 11-zaak de aanleiding is geweest van de toeslagenaffaire) en lag de focus van de Kamer meer op (onrechtmatigheden in) de uitvoering van de Kindertoeslagwet dan op de te strikte regelgeving daarvan, dat neemt niet weg dat uit de overgelegde Kamerstukken blijkt dat de lijn dat niet gesproken wordt over individuele ambtenaren, steeds is gerespecteerd door de politiek verantwoordelijke staatssecretaris. Uit de Kamerstukken blijkt niet dat de communicatie van de staatssecretaris heeft bijgedragen aan de negatieve beeldvorming richting het CAF-team, zoals werknemer stelt. Op meerdere momenten is publiekelijk uitgesproken dat medewerkers naar eer en geweten hebben gehandeld. Ook heeft de Staat er terecht op gewezen dat standpunten van individuele Kamerleden of de pers niet de standpunten van de Staat zijn en heeft hij met de Kamerstukken ook voldoende het verwijt weersproken dat de staatssecretaris ruimte heeft gegeven voor de aanname dat werknemer, als medewerker van het CAF-team, onrechtmatig zou hebben gehandeld. Uit de Kamerstukken leidt de kantonrechter veeleer af dat de Staat naar beste vermogen heeft gehandeld om zijn medewerkers, waaronder werknemer, te beschermen tegen beschuldigingen, maar in de omvangrijke toeslagenaffaire niet alle negatieve berichtgeving jegens het CAF-team heeft kunnen voorkomen. Dat werknemer van de staatssecretaris veel meer steun had verwacht in die zin dat vaker en duidelijker naar buiten toe was gecommuniceerd dat het CAF-team naar eer en geweten zijn werk heeft gedaan, kan zo zijn, maar dit betekent niet dat de Staat door dit niet te doen ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Werknemer verwijt de Staat dat hij wat betreft de strafrechtelijke aangifte tweeslachtig heeft gereageerd. Enerzijds stelt de Staat steeds dat (de meeste) ambtenaren hardwerkende integere mensen zijn en worden er geen namen genoemd. Anderzijds stelt de Staat dat hij verplicht was aangifte te doen, omdat er volgens derden aanwijzingen waren voor strafbare feiten. Slotsom is dat de Staat vanuit zijn politieke verantwoordelijkheid enerzijds en zijn werkgeversverantwoordelijkheid anderzijds inderdaad ‘tweeslachtig heeft gereageerd’ bij de aangifte, zoals werknemer heeft gesteld, maar dit betekent niet dat de Staat – in zijn hoedanigheid van werkgever – daarmee ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens werknemer. Hierbij weegt de kantonrechter mee dat de Staat zich rekenschap heeft gegeven van de impact die de aangifte zou hebben op de medewerkers van de Belastingdienst. Hij heeft getracht om daarin werknemer (en ook de andere leden van het CAF-team) vanuit zijn politieke verantwoordelijkheid, maar zeker ook vanuit zijn werkgeversverantwoordelijkheid zo veel mogelijk te begeleiden en te ondersteunen, onder andere door extern maar ook intern te communiceren dat de aangifte niet ziet op individuele ambtenaren en dat hun ook nooit een persoonlijk verwijt zal worden gemaakt. Tegen werknemer is door zijn leidinggevende tijdens een personeelsgesprek zelfs specifiek gezegd: “Ontslag is niet aan de orde”. Meer kan van de Staat – als werkgever – niet worden verwacht. Op 17 februari 2021 heeft de advocaat van ouders die aangesloten waren bij het gastouderbureau een klacht ingediend tegen meerdere individuele ambtenaren, onder wie werknemer. Het grootste pijnpunt van werknemer in verband met de klachtenprocedure is dat de Staat het conceptadvies niet ongeschoond vrijgeeft, waarmee deze hem – zoals hij zelf zegt – geen rehabilitatie gunt. Dit verwijt wordt niet gevolgd, allereerst omdat dit een aanname/gevoel van werknemer weergeeft dat – hoe vervelend ook – niet objectief kan worden onderbouwd. Werknemer veronderstelt dat het conceptadvies een positief advies is dat hem persoonlijk zou vrijpleiten, maar of dit inderdaad het geval is, is onzeker. Feit is immers dat de klacht is ingetrokken en dat onbekend is wat in het conceptadvies staat. Verder is het de kantonrechter niet duidelijk hoe werknemer meent dat dit advies hem persoonlijk kan vrijpleiten, bezien in het licht van zijn geheimhoudingsplicht en daarmee samenhangend de altijd gerespecteerde lijn van de Staat dat niet gesproken wordt over individuele ambtenaren. Zodoende komt de kantonrechter tot de conclusie dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar gedrag van de Staat – als werkgever – jegens werknemer. Werknemer heeft recht op een transitievergoeding van € 55.505,75 bruto.