Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Breda), 8 november 2023
ECLI:NL:RBZWB:2023:7816
Omdat de stuitingsbrieven werkgeefster niet hebben bereikt, is de pensioenaanspraak 1976-1983 verjaard. De verjaringsregels zijn wel van toepassing omdat de pensioenaanspraak niet rechtstreeks voortvloeit uit een pensioenreglement.

Feiten

Werkneemster is van 1972 tot 1983 in dienst geweest van werkgeefster als verlies- en winstberekenaar. Vanaf 1972 heeft werkgeefster aan in ieder geval drie van haar werknemers een pensioenvoorziening aangeboden. Per 1 januari 1983 is een collectieve pensioenregeling afgesloten bij AEGON. Aan werkneemster is geen aanbod gedaan om deel te nemen aan de voorzieningen. Werkneemster heeft werkgeefster bij brief van 10 maart 1995 verzocht haar met terugwerkende kracht over de periode van 1976 tot 1983 op te nemen in de pensioenregeling. Dit verzoek is in 2000, 2005, 2010, 2015 en 2020 herhaald. De brieven zijn altijd gericht geweest aan X, maar geadresseerd aan twee verschillende adressen. Ook FNV en de Ombudsman Verzekeringen hebben nog brieven namens werkneemster aan werkgeefster respectievelijk AEGON gezonden. Op 9 mei 2022 heeft werkneemster aangegeven dat zij alsnog met terugwerkende kracht wenst te worden toegelaten tot de tijdens haar dienstverband geldende pensioenvoorziening dan wel dat zij aanspraak maakt op een vergoeding. Werkgeefster heeft niet voldaan aan de sommatie. Werkneemster vordert onder meer een verklaring voor recht dat de pensioenregeling discriminatoir was jegens gehuwde vrouwen en in strijd met EU-recht alsmede dat zij alsnog onder gelijke voorwaarden toegelaten dient te worden tot de bedrijfspensioenregeling.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt dat de vorderingen van werkneemster zijn verjaard en wijst deze af. De beredenering uit het door werkneemster aangehaalde arrest van de Hoge Raad uit 2012, waarin is geoordeeld dat een pensioenaanspraak die rechtstreeks uit een pensioenreglement voortvloeit niet verjaart, is niet van toepassing in deze zaak. Zowel voor het pensioenreglement dat gold tot 1983 als voor de voorziening vanaf 1983 geldt dat werkneemster er niet in is geslaagd te onderbouwen dat zij aan de voorwaarden daarvoor voldeed. Om die reden kan zij geen rechtstreekse aanspraak ontlenen aan het pensioenreglement. Het ontstaan van pensioenaanspraken vereist in dit geval een rechtshandeling door werkgeefster, namelijk het aanmelden voor de verzekering en het betalen van premies. Daarop zijn de verjaringsregels wel van toepassing. Omdat werkneemster haar vorderingen baseert op de onrechtmatige daad, geldt een verjaringstermijn van vijf jaar. Omdat uit de correspondentie blijkt dat werkneemster in ieder geval op 10 maart 1995 bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, is de verjaringstermijn in ieder geval de dag erna, maar mogelijk zelfs eerder gelet op de overige stellingen van werkneemster, gaan lopen. In 2000 heeft werkneemster een eerste stuitingsbrief aan werkgeefster gezonden. Werkgeefster betwist de ontvangst. Vaststaat dat de brief uit 2000 onjuist is geadresseerd en werkneemster heeft niet gesteld dat de brief werkgeefster desondanks wel heeft bereikt. Daarom kan niet worden vastgesteld of de stuitingsbrief is ontvangen, zodat deze geen werking heeft. De verjaringstermijn is dus voltooid. De door werkneemster aangehaalde redenen (aard pensioenafspraken, fundamentele rechten, verhinderd in het instellen van vorderingen, voldoende mogelijkheden tot verweer) zijn tot slot onvoldoende om een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid te laten slagen. Uit het feitencomplex blijkt namelijk dat zij wel degelijk in staat is geweest om haar vordering in te stellen en daarnaast kon het juiste adres van werkgeefster worden gekend uit het openbare handelsregister. Bovendien is ter zitting gebleken dat werkneemster in 1978 een pensioenaanbod heeft gekregen van werkgeefster, hetgeen niet met haar overige stellingen strookt.