Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 14 december 2023
ECLI:NL:GHSHE:2023:4155
Feiten
In de (tussen)beschikking van 24 augustus 2023 heeft het hof overwogen en beslist dat werknemer per 1 januari 2020 in plaats van een loonsverhoging van 7,5% recht heeft op een loonsverhoging van 9,53%. Het hof zal de door de werknemer verzochte verklaring voor recht toewijzen in die zin dat het loon van de werknemer met ingang van 1 januari 2020 € 3.214,71 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag, bedraagt. Het hof heeft werknemer niet gevolgd in zijn standpunt dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van werkgever. De grieven van werknemer met betrekking tot de billijke vergoeding, einddatum van de arbeidsovereenkomst en de transitievergoeding zijn verworpen. Ook de grief van werknemer met betrekking tot een vergoeding wegens het inleveren van de leaseauto is verworpen. Met betrekking tot betaling van (achterstallig) loon en overige bedragen, heeft het hof werkgever in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de hoogte van het loon en de hoogte van de transitievergoeding waar werknemer, uitgaande van de loonsverhoging van 9,53%, alsnog recht op heeft en over de vraag hoe deze bedragen zich verhouden tot de bedragen aan loon en de transitievergoeding die werknemer betaald heeft gekregen. Werkgever is ook in de gelegenheid gesteld om zich nader uit te laten over zijn stelling dat werknemer ten tijde van de beslaglegging in februari 2022 geen loonvordering op werkgever had, uitgaande van het loon op basis van een loonsverhoging van 7,5%.
Oordeel
Werknemer heeft zich beroepen op de uitzondering met betrekking tot de gebondenheid aan eindbeslissingen. Alles wat hij naar voren heeft gebracht heeft het hof echter al meegewogen bij de beslissingen in de tussenbeschikking. Werknemer heeft verder niet (voldoende) gemotiveerd dat de eindbeslissingen in de tussenbeschikking berusten op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Het hof ziet hierin dan ook geen aanleiding om deze beslissingen te herzien. Ook overigens is hiertoe geen aanleiding. Werknemer heeft niet betwist dat het door werkgever berekende bedrag van € 1.433,87 bruto gelijk is aan € 966,51 netto. Vast staat dat werkgever daarop € 768,99 netto in mindering kan brengen wegens onverschuldigde betaling, zoals in de tussenbeschikking is beslist, zodat een te betalen bedrag resteert van € 197,52 netto. Het hof zal werkgever veroordelen om dit bedrag alsnog aan werknemer te betalen. Ook voor wat betreft vakantiebijslag en de transitievergoeding wordt de berekening van werkgever gevolgd. De loonstroken zijn al overgelegd in het geding en het verstrekken van juiste loonstroken wordt daarom afgewezen wegens gebrek aan belang. Werknemer heeft verder terecht tot beslag kunnen overgaan, omdat hij een loonvordering op werkgever had.