Naar boven ↑

Rechtspraak

X/ rechter
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 15 december 2023
ECLI:NL:RBROT:2023:12251
Wrakingsverzoek vanwege het niet aanhouden van zitting wordt afgewezen.

Feiten

Werknemer heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat hij zich niet kan verenigen met de afwijzing door de rechter van zijn verzoek om de behandeling van de zaak aan te houden. De rechter had niet mogen beslissen dat er op 7 november 2023 een zitting zou plaatsvinden. Werknemer zou te ziek zijn geweest om zich goed voor te bereiden op de zitting en om deze bij te wonen. De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.

Oordeel

Het wrakingsverzoek ziet op een door de rechter genomen procesbeslissing. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de juistheid van de (tussen)beslissing of over een verzuim te beslissen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van de (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. De aangevoerde grond haalt deze hoge drempel niet. De gemachtigde heeft namens verzoeker in reactie op het verzoek om verhinderdata op te geven per e-mail aan de griffie voorgesteld om eerst over twee maanden een datum vast te stellen voor een zitting met daarbij de volgende onderbouwing: “Cliënt is volledig ingestort. De hele situatie heeft hem bijzonder aan gegrepen. Voor zijn vrouw is het een groot drama. Zij heeft hulp moeten zoeken”. De rechter heeft hierop beslist geen aanleiding te zien om pas na twee maanden een zittingsdatum vast te stellen. De zitting is vervolgens op 7 november 2023 gepland. Mede gelet op artikel 7:686a lid 5 BW waaruit volgt dat de behandeling van een zaak als de onderhavige niet later aanvangt dan in de vierde week volgende op die waarin het verzoekschrift is ingediend, is de wrakingskamer van oordeel dat de genomen beslissing geen blijk geeft van vooringenomenheid van de rechter. Dat verzoeker dit een kil oordeel vindt, is niet genoeg en rechtvaardigt geenszins de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid van de rechter. Het verzoek wordt afgewezen.