Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 22 december 2023
ECLI:NL:RBMNE:2023:7041
Niet verlengen arbeidsovereenkomst vanwege zwangerschap en ziekte levert verboden onderscheid op. Toekenning billijke vergoeding (€ 5.633,80 bruto) bestaande uit inkomensschade en immateriële schade, geen volledige vergoeding advocaatkosten.

Feiten

Werkneemster is op 11 juli 2022 voor bepaalde tijd (zeven maanden) bij werkgeefster in dienst getreden. In december 2022 heeft een positief functioneringsgesprek plaatsgevonden. Op 20 december 2022 heeft werkgeefster de arbeidsovereenkomst van werkneemster per 1 maart 2023 met zeven maanden verlengd. In januari 2023 is werkneemster zwanger en als gevolg daarvan is zij ziek geworden. Op 27 juli 2023 is aan werkneemster schriftelijk medegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst per 30 september 2023 niet zal worden verlengd. Werkneemster heeft direct verzocht om een opgaaf van redenen. Werkgeefster heeft hier niet op gereageerd. Wel heeft de leidinggevende van werkneemster, B, haar op 28 juli 2023 in het ziekenhuis bezocht. Per e-mail is aan werkgeefster verslag van dit bezoek gedaan door B: ‘Ik heb vooral benoemd dat we door zijn gegaan met de winkel en het team, maar dat we het erg jammer vinden dat ze er straks niet meer is. Geen woord over haar zwangerschap of over haar afwezigheid.’ Werkneemster meent dat werkgeefster verboden onderscheid heeft gemaakt (zwangerschap en/of chronische ziekte) en maakt aanspraak op een billijke vergoeding ad € 17.428,16 bruto en volledige vergoeding advocaatkosten.

Oordeel

De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van verboden onderscheid op grond van artikel 7:646 lid 1 BW en licht dit toe. Werkneemster heeft een begin van bewijs aangedragen dat sprake is van discriminatoir handelen. Het vermoeden dat daarvan sprake is, blijkt uit de volgende omstandigheden. Voorop staat dat evident is dat werkgeefster tevreden was over werkneemster en de intentie had een langdurig dienstverband met haar aan te gaan. Hoewel werkneemster na die mededeling nog slechts een paar dagen heeft gewerkt, heeft werkgeefster zonder opgave van reden de arbeidsovereenkomst niet (opnieuw) verlengd. Deze handelwijze roept vraagtekens op. Daarnaast is opmerkelijk de inhoud van de e-mail van B na haar bezoek aan werkneemster. Werkgeefster heeft ter zitting geen verklaring daarvoor kunnen geven. Deze e-mail in samenhang met de andere omstandigheden brengt het vermoeden met zich mee dat de arbeidsovereenkomst met werkneemster niet is verlengd vanwege haar zwangerschap en ziekte en dat vermoeden heeft werkgeefster niet kunnen weerleggen. Daarmee komt de bewijslast dat daarvan geen sprake is te liggen bij werkgeefster. Ter zitting heeft werkgeefster verklaard dat het niet verlengen was gelegen in een samenspel van omstandigheden, zoals de aandachtspunten in het functioneren, de langdurige afwezigheid van een andere werknemer en de voor die persoon ingevulde vacature waarmee het team compleet is. Aan deze omstandigheden wordt voorbijgegaan vanwege tevredenheid over en intentie tot langdurige samenwerking met werkneemster. Aan werkneemster wordt daarom een billijke vergoeding toegekend ad € 5.633,80 bruto. Bij de berekening van de hoogte van de billijke vergoeding is rekening gehouden met de inkomensschade ad € 3.133,80 bruto (verschil tussen de te ontvangen uitkering en het loon over de resterende fictieve duur van de arbeidsovereenkomst, negen maanden conform beleid, waarbij de arbeidsomvang na discussie over de referteperiode is vastgesteld op 21 uur per maand), immateriële schade ad € 2.500 bruto (een vergoeding in geval van discriminatoir handelen moet volgens Europese rechtspraak een afschrikkende werking hebben, zonder dat de vergoeding strekt tot meer dan de schade die is geleden) en de advocaatkosten volgens het liquidatietarief (ernstig verwijtbaar handelen is onvoldoende voor toewijzing volledige advocaatkosten).