Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 19 december 2023
ECLI:NL:GHDHA:2023:2566
Feiten
Werknemer is als universitair medisch specialist werkzaam geweest bij het Erasmus MC. Tijdens zijn dienstverband heeft werknemer affectieve relaties gehad met verschillende vrouwen in zijn directe werkomgeving. Deze relaties heeft werknemer niet gemeld bij zijn leidinggevende. Naar aanleiding van klachten van vrouwen bij de Ombudsman van het Erasmus MC over (mogelijk) ongewenst gedrag van werknemer heeft een onderzoek plaatsgevonden door een extern bureau. De Ombudsman heeft de resultaten van dat onderzoek gedeeld met het Erasmus MC. Vervolgens heeft het Erasmus MC werknemer vrijgesteld van werk, en is werknemer de gelegenheid geboden om te reageren op de inhoud van de onderzoeksresultaten en op het voornemen van het Erasmus MC om een verzoek in te dienen bij de kantonrechter tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werknemer. Het Erasmus MC heeft in de zienswijze van werknemer geen aanleiding gezien om terug te komen van zijn voornemen en heeft op 1 december 2022 een ontbindingsverzoek ingediend bij de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam vanwege verwijtbaar handelen, dan wel een verstoorde arbeidsrelatie. Bij beschikking van 1 maart 2023 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden wegens verwijtbaar handelen van werknemer (de e-grond). Tegen die beschikking heeft werknemer hoger beroep ingesteld bij dit hof. Werknemer verzoekt Erasmus MC te veroordelen om werknemer afschrift van althans inzage in bescheiden te verlenen die betrekking hebben op de meldingen die over hem zijn gedaan, de integriteitsonderzoeken die naar aanleiding daarvan naar hem zijn verricht en de besluitvorming die daarover heeft plaatsgevonden.
Oordeel
Kern van de onderhavige zaak is de vraag of afgifte van/inzage in de door werknemer verlangde bescheiden dient te worden bevolen. Artikel 843a lid 1 Rv bepaalt dat hij die daarbij een rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Het gaat werknemer blijkens de door hem gegeven toelichting om het nader onderbouwen van zijn stelling dat het Erasmus MC op oneigenlijke gronden is overgegaan tot het indienen van het ontbindingsverzoek en zijn stelling dat het Erasmus MC onrechtmatig en ernstig verwijtbaar jegens hem heeft gehandeld. Daarom is het aan werknemer om voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit een en ander blijkt en om duidelijk aan te geven in hoeverre hem bekende bescheiden van Erasmus MC, waarover hij zelf niet beschikt, zijn bewijspositie kunnen versterken. Het hof overweegt op grond van de in deze procedure vaststaande feiten en de door werknemer geformuleerde stellingen dat werknemer zijn vermoeden dat het Erasmus MC op oneigenlijke gronden is overgegaan tot het indienen van het ontbindingsverzoek, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Dat een van de vrouwen die een klacht over werknemer hebben ingediend bij de Ombudsman, zou hebben gezegd dat ze geen terughoudendheid zou voelen om media-aandacht te zoeken indien haar melding niet tot consequenties voor werknemer zou leiden, wat bevestigd zou zijn door de Ombudsman zelf, betekent op zichzelf nog niet dat het ontbindingsverzoek van het Erasmus MC op oneigenlijke gronden is ingediend. Daarvoor zal eerst moeten komen vast te staan dat het ontbindingsverzoek ten onrechte op de aanwezigheid van een redelijke grond (de e-grond) is toegewezen. Het hof komt tot de conclusie dat werknemer geen rechtmatig belang heeft bij zijn verzoek terwijl ook niet is voldaan aan het vereiste dat het verzoek bepaalde, concreet aangeduide bescheiden betreft.