Naar boven ↑

Rechtspraak

Oordeel over burgerlijke immuniteit bij toepassing van Belgisch Arbeidsongevallenrecht onbegrijpelijk gewogen bij niet-ontvankelijkheid vordering werkgever.

Feiten

Werknemer is in 2006 bij Smetjet in dienst getreden in de functie van industrieel reiniger. Werknemer woonde en woont in België en Smetjet was en is in België gevestigd. De arbeidsovereenkomst bevat geen rechtskeuze.  Werknemer heeft op 23 september 2009 in Nederland een ongeval gehad bij het bedrijf waar hij toen in opdracht van Smetjet werkzaamheden verrichtte (hierna: het arbeidsongeval). Hierbij heeft werknemer letsel opgelopen doordat hij de giftige stof röstgut heeft ingeademd. Werknemer heeft in kort geding in Nederland een voorschot op de schadevergoeding toegewezen gekregen.  Smetjet heeft bij de Belgische Arbeidsrechtbank gevorderd "voor recht te zeggen dat het Belgische Arbeidsongevallenwet van toepassing is en derhalve geen burgerlijke schade-eis kan worden ingesteld". De Belgische rechter heeft deze vordering ongegrond verklaard. Smetjet heeft bij de Nederlandse rechter een verklaring voor recht gevorderd dat Belgisch recht op het arbeidsongeval van toepassing is. Het hof heeft Smetjet niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet duidelijk zou zijn wat Smetjet met 'schadeafhandeling' bedoelde. 

Oordeel

De Hoge Raad oordeelt als volgt. 

Oordeel over burgerlijke immuniteit bij toepassing van Belgisch Arbeidsongevallenrecht onbegrijpelijk gewogen bij niet-ontvankelijkheid vordering werkgever

Zoals het hof  heeft onderkend, heeft Smetjet met de door haar gevorderde verklaringen voor recht het oog op een vordering van werknemer jegens Smetjet tot vergoeding van schade die het gevolg is van het arbeidsongeval, op grond van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, dan wel werkgeversaansprakelijkheid. Smetjet heeft er daarbij op gewezen dat dit de grondslagen zijn waarop werknemer zijn vorderingen in de vermelde procedures heeft gestoeld. Uit de gedingstukken blijkt dat werknemer de gevorderde verklaringen voor recht aldus heeft begrepen. Het geschil betrof derhalve de vraag of naar Belgisch dan wel Nederlands recht dient te worden beoordeeld of Smetjet op de vermelde grondslagen aansprakelijk is voor de schade van werknemer als gevolg van het arbeidsongeval en, in het eerste geval, of aansprakelijkheid van een werkgever voor een aan een werknemer overkomen arbeidsongeval uitputtend is geregeld in de Belgische Arbeidsongevallenwet. Het oordeel dat Smetjet niet heeft onderbouwd wat moet worden begrepen onder de termen ‘schadeafhandeling’ en ‘schadeclaim’ is dan ook onbegrijpelijk. Voorts valt zonder nadere motivering niet in te zien waarom de toewijsbaarheid van de gevorderde verklaringen voor recht zich niet laat beoordelen zonder nadere specificatie van de aan Smetjet in verband met het arbeidsongeval verweten gedragingen en de mogelijke, door werknemer te vorderen schadeposten. De klacht is derhalve gegrond.

Smetjet heeft, onder overlegging van een memo van een Belgische advocaat, betoogd dat uitsluitend de Arbeidsongevallenwet bepaalt of en in hoeverre een werknemer zijn werkgever aansprakelijk kan stellen voor schade als gevolg van een arbeidsongeval. Het vonnis van de arbeidsrechtbank Antwerpen geeft daarover geen uitsluitsel. Het oordeel dat Smetjet wat betreft de als tweede door haar gevorderde verklaring voor recht tevens niet-ontvankelijk is op de grond dat zij de inhoud van het Belgische recht in het licht van dat vonnis onvoldoende heeft onderbouwd, is dan ook onbegrijpelijk. Ook deze klacht slaagt.