Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 28 november 2023
ECLI:NL:GHAMS:2023:3484
Feiten
In het tussenarrest heeft het hof beide partijen de gelegenheid gegeven om zich bij akte uit te laten over de in het tussenarrest geformuleerde vragen:
(i) Welk loon was op 7 januari 2014 krachtens de cao AGF van toepassing op de functie AGF versadviseur (B) en welk loon was tussen partijen overeengekomen op die datum (mocht dat een hoger loon zijn dan het krachtens de cao geldende loon, zoals bedrijf X stelt)?
(ii) Welke krachtens de cao AGF geldende loonsverhogingen uit de jaren 2014 en volgende dienen daarop te worden toegepast in de periode 7 januari 2014 tot en met 23 augustus 2018?
(iii) Welke brutobetalingen heeft bedrijf X in de betreffende periode gedaan?
Oordeel
Het hof gaat uit van de door partijen ingebrachte functielonen. Bedrijf X is over ruim 55 maanden loon verschuldigd, zoals ook blijkt uit het overzicht dat bedrijf X zelf als productie heeft ingestuurd, te weten: twaalf volledige maanden van de jaren 2014 tot en met 2017 (totaal 48), zeven volledige maanden van 2018 en een deel (namelijk 74%) van de maand augustus 2018. Wanneer de toepasselijke functielonen worden vermenigvuldigd met het betreffende aantal maanden leidt dit tot de volgende som: € 97.250,63 bruto. Over voornoemd bedrag is bedrijf X ook vakaniegeld verschuldigd, hetgeen maakt dat het totaal bedrag aan verschuldigd loon € 105.030,68 bruto bedraagt. Werknemer heeft in de periode van 2014-2018 een totaalbedrag van € 87.119,73 ontvangen. Het voorgaande betekent dat bedrijf X aan achterstallig loon nog een bedrag van (€ 105.030,68 – € 87.119,73 = ) € 17.910,95 bruto aan werknemer verschuldigd is. De vordering van werknemer is in zoverre toewijsbaar.