Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 17 januari 2024
ECLI:NL:RBNHO:2024:641
Feiten
Werkneemster, geboren op 10 januari 1976, is van 1 januari 2009 tot 1 april 2020 in dienst geweest bij European Portwell Technology B.V. (hierna: EPT) in de functie van accountmanager. De arbeidsovereenkomst is per 1 april 2020 ontbonden. In de ontbindingsprocedure heeft de kantonrechter ernstig verwijtbaar handelen van EPT vastgesteld. Ter compensatie van het ernstig verwijtbaar handelen van EPT heeft de kantonrechter aan werkneemster naast de transitievergoeding een billijke vergoeding toegekend. In het verzoekschrift van de ontbindingsprocedure heeft werkneemster zich expliciet alle rechten voorbehouden ten aanzien van het vorderen van schadevergoeding met betrekking tot de schadeposten: medische kosten, huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging. Werkneemster vordert veroordeling van EPT tot betaling van € 253.798. Ter zitting heeft werkneemster de grondslagen van haar vordering aangevuld. Zij legt aan haar vordering ten grondslag de artikelen 7:611, 6:162 en 7:658 van het Burgerlijk Wetboek en de redelijkheid en billijkheid. Volgens werkneemster kan zij als gevolg van het handelen van EPT ruim 10 tot 15 jaar psychologische klachten ervaren, waardoor zij in meer of mindere mate ernstig kan worden beperkt in haar functioneren in het algemeen dagelijks leven en in de mogelijkheden om aan het werk te gaan. EPT betwist de vordering.
Oordeel
Stelplicht
De kantonrechter stelt vast dat de dagvaarding van werkneemster zeer summier is. Thans zijn weliswaar 397 pagina’s aan producties aan de dagvaarding gehecht, maar uit vaste jurisprudentie volgt dat producties weliswaar kunnen dienen ter ondersteuning van stellingen, maar niet ter vervanging daarvan. De kantonrechter heeft ter zitting om een toelichting van de stellingen en de producties verzocht. Die is ten dele gegeven, waarmee het gebrek in de stelplicht van werkneemster in die mate is hersteld dat de vordering niet op deze grond zal worden afgewezen.
Toelaatbaarheid vordering – Baijingsleer
Het gaat in deze zaak om de vraag of er in dit geval ruimte bestaat om naast de billijke vergoeding die is toegekend in de ontbindingsprocedure een (aanvullende) vergoeding te vorderen (Baijingsleer). De kantonrechter is van oordeel dat deze vraag in beginsel ontkennend moet worden beantwoord, omdat werkneemster aan haar vordering tot schadevergoeding in deze zaak hetzelfde feitencomplex ten grondslag heeft gelegd als in de hiervoor genoemde verzoekschriftprocedure waarin de billijke vergoeding is toegekend.
Causaal verband
Werkneemster heeft in de ontbindingsprocedure echter expliciet een voorbehoud gemaakt voor de schadecomponenten (a) medische kosten, (b) huishoudelijke hulp en (c) persoonlijke verzorging. De kantonrechter heeft deze schadecomponenten in de ontbindingsprocedure dan ook buiten beschouwing gelaten bij het begroten van de billijke vergoeding. Werkneemster vordert – zo blijkt uit het petitum – in dit verband alleen de vergoeding van medische kosten. Daarvoor is (onder meer) noodzakelijk dat het causaal verband tussen de gedragingen van EPT en de schade voldoende aannemelijk is. De kantonrechter oordeelt dat dit verband onvoldoende is vast komen te staan, nu psychische klachten een veelal multicausaal karakter hebben. Bovendien ontbreekt een objectief onafhankelijk onderzoek naar de mate waarin het handelen van EPT heeft kunnen bijdragen aan het ontstaan, dan wel in stand houden en/of verergeren van de psychische klachten van werkneemster. De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van werkneemster zal afwijzen.