Naar boven ↑

Rechtspraak

ambtenaar/Staat der Nederlanden
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 13 februari 2024
ECLI:NL:RBDHA:2024:1687
Geen recht op inzage 843a Rv in advies Landsadvocaat aan Staat over juridische haalbaarheid WTP wegens advocaat-cliƫntprivilege.

Feiten

Een voormalig werknemer van de Staat vordert verstrekking van afschriften van diverse adviezen die door de landsadvocaat aan de Staat zijn verstrekt ter voorbereiding op de Wet toekomst pensioenen (Wtp). Specifiek betreft het verzoek verstrekking van het advies van 7 maart 2011, waarin de landsadvocaat geconcludeerd zou hebben dat het juridisch niet haalbaar is om bestaande pensioenaanspraken en -rechten ‘in te varen’ in een nieuw pensioenstelsel, en de adviezen gegeven op 18 maart 2011 en 13 juni 2013 en in juni 2020, die volgens werknemer eveneens betrekking hebben op de integratie van bestaande pensioenaanspraken en -rechten in een nieuw pensioenstelsel.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. 

Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst – bijzondere informatie biedt geen rechtsgrond voor inzage advies Landsadvocaat aan Staat over WTP

De kantonrechter stelt daarbij voorop dat de wet geen algemene exhibitieplicht kent. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevat wel enkele bepalingen op grond waarvan een procespartij (of de rechter) openheid van stukken kan vorderen bij de wederpartij. Op geen van deze bepalingen heeft werknemer een (impliciet) beroep gedaan zij het dat werknemer zijn recht om afschriften te verkrijgen lijkt te baseren op (een combinatie van) artikel 223 Rv en artikel 21 Rv. Daarnaast heeft werknemer gesteld dat de grondslag van zijn vordering te vinden is in het bepaalde in het Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst – bijzondere informatie. Ter zitting heeft werknemer voorts, desgevraagd, aangegeven dat een juridische grondslag aanwezig is vanwege het feit dat hij door de Wtp rechtstreeks wordt geraakt in zijn belangen. De kantonrechter is van oordeel dat geen van deze (rechts)gronden werknemer het recht geeft op de door hem beoogde overlegging van de stukken. De wens om adviezen van de landsadvocaat van de Staat in te zien reikt verder dan de duur van het geding, waardoor een dergelijke vordering niet gestoeld kan worden op artikel 223 Rv. Op grond van die bepaling kan de rechter immers slechts een voorlopige voorziening treffen voor de duur van het geding. Evenmin bieden tekst en strekking van artikel 21 Rv, op grond waarvan partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, aanleiding om aan te nemen dat hieruit een recht op informatieverschaffing voortvloeit voor werknemer. Hetzelfde geldt in zekere zin voor het Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst – bijzondere informatie. Dit besluit bevat blijkens de toelichting op artikel 1 slechts algemene regels voor de beveiliging van informatie binnen de rijksoverheid en voorziet in dat kader in rubriceringsaanduidingen voor staatsgeheimen. Ook uit de tekst en aard van dit besluit kan de kantonrechter geen grondslag afleiden voor de vordering van werknemer.

Verschoningsrecht advocaat-cliënt staat aan 843a Rv in de weg

Zelfs indien werknemer een beroep had gedaan op artikel 843a Rv, zou dit beroep verworpen worden. Redengevend hiervoor is dat de adviezen die de landsadvocaat aan de Staat heeft verstrekt, betrekking hebben op informatie die valt binnen de grenzen van het advocaat-cliëntprivilege en (daarmee) onder het professionele verschoningsrecht. Het betreft immers advies dat de landsadvocaat aan de Staat heeft verstrekt in het kader van de uitoefening van het vertrouwensberoep. De kantonrechter is het dan ook met de Staat eens dat de Staat niet zonder meer kan worden verplicht om aan werknemer een afschrift te verstrekken van die adviezen. Zou dit namelijk anders zijn, dan zou het professionele verschoningsrecht van in dit geval de landsadvocaat op een te eenvoudige wijze omzeild kunnen worden. Dit leidt de kantonrechter dan ook tot het oordeel dat ook indien werknemer een beroep had gedaan op artikel 843a Rv er sprake zou zijn geweest van gewichtige redenen ex artikel 843a lid 4 Rv, die eraan in de weg hadden gestaan om de vordering tot afgifte toe te wijzen.

Pre-WNRA-werknemer dus bestuursrechter aan zet

Uit de dagvaarding blijkt dat werknemer per 1 april 2016 met pensioen is gegaan.  Dat is voor de inwerkingtreding van de Wet normalisatie rechtspositie ambtenaren (Wnra). Het voorgaande zou kunnen betekenen dat werknemer zich had dienen te wenden tot de bestuursrechter en niet tot de (civiele) kantonrechter, nu hij zich kennelijk op het standpunt stelt dat de Staat zich in zijn hoedanigheid van (ex-)werkgever jegens hem niet gedraagt zoals van een goed werkgever mag worden verwacht. In dat geval dient de kantonrechter de behandeling van de zaak in de stand waarin deze zich thans bevindt te verwijzen naar de bestuursrechter. Uit de stellingen van werknemer blijkt echter niet duidelijk of hij de Staat aansprakelijk houdt in de hoedanigheid van (ex-)werkgever of als partij bij de pensioenovereenkomst, die tussen werknemer en de Staat gold, of wellicht in beide hoedanigheden. Voordat de kantonrechter dat doet zal hij partijen in de gelegenheid stellen zich daarover uit te laten, en wat werknemer betreft ook uitdrukkelijk in welke capaciteit hij de Staat aanspreekt, alvorens verder te procederen in de hoofdzaak.

  • Rechters: C.W.D. Bom
  • Advocaten: P.P.M. van Kippersluis en P.J. Mauser
  • Wetsartikelen: 843a Rv, Wet toekomst pensioenen en Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013
  • Onderwerpen: Pensioen
  • Trefwoorden: inzagerecht, Wet toekomst pensioenen, invaren, WNRA en bestuursrechter