Rechtspraak
Feiten
Werknemer is in dienst bij werkgever. In augustus 2022 is werknemer ziek geworden. In mei 2023 heeft werkgever het traject bij de arbodienst opgestart en op 15 juni 2023 vond een eerste gesprek met de bedrijfsarts plaats. Op 10 juli 2023 heeft werkgever de loondoorbetaling stopgezet op grond van artikel 7:629 lid 3 sub e BW (het zonder deugdelijke grond weigeren mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak). Op 1 november 2023 heeft werkgever de loonbetaling weer hervat. Werknemer vordert in kort geding – samengevat – veroordeling van werkgever tot het betalen van achterstallig loon over de periode van 10 juli 2023 tot 1 november 2023, alsmede tot het verstrekken van loonstroken over die periode.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het is in het algemeen zo dat, bij een vordering in kort geding van een werknemer tot betaling van het loon, het spoedeisend belang al snel wordt aangenomen (aard van de vordering). Achterliggende gedachte daarbij is dat een werknemer voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van de betaling van het loon. In dit geval ligt dit anders, nu de loondoorbetaling al enige tijd is hervat. Bovendien gaat het hier om een vordering die eerst een half jaar na de loonstop is ingesteld. Werknemer heeft dan ook moeten uitleggen welk spoedeisend belang hij heeft bij de door hem gevorderde voorziening. In de dagvaarding heeft werknemer in dit verband gesteld dat hij in ernstige financiële problemen is geraakt, maar werkgever heeft dit betwist en die gestelde problemen zijn, ook op de mondelinge behandeling, in het geheel niet toegelicht. Daarbij weegt aldus mee dat hij vanaf november 2023 weer loont ontvangt, waarmee hij geacht wordt in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien, en zes maanden heeft gewacht met het instellen van zijn vordering. Bij dit alles komt bovendien nog dat werkgever onweersproken heeft gesteld dat werknemer al jaren niet meer verblijft in de studio boven het restaurant, maar bij de chef-kok in Maastricht, en dus (zelfs) kost en inwoning heeft. Hiervan uitgaande, is zijn financiële situatie onvoldoende inzichtelijk gemaakt. De gevergde toelichting van de spoedeisendheid is ook anderszins op de mondelinge behandeling uitgebleven. Werknemer heeft niet duidelijk kunnen maken waarom hij, ondanks de tijd die hij heeft laten verstrijken, nu nog zoveel spoed heeft bij die loonvordering dat hij de uitkomst van een bodemprocedure niet kan afwachten. Voor wat betreft de andere onderdelen van zijn vordering, het verstrekken van loonstroken, heeft werknemer evenmin een spoedeisend belang. Zo heeft werkgever onbetwist gesteld dat werknemer zijn post niet ophaalde, geen alternatief postadres had opgegeven en ook anderszins voor werkgever niet bereikbaar was. De kantonrechter overweegt ten overvloede nog het volgende. Zo de kantonrechter al aan een inhoudelijke beoordeling zou toekomen, dan heeft werknemer zijn stellingen volstrekt onvoldoende onderbouwd in het licht van het uitgebreid toegelichte en onderbouwde verweer van werkgever. Daarmee is niet aannemelijk dat een dergelijke door werknemer ingestelde vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Afwijzing van de vorderingen van werknemer volgt.