Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 14 augustus 2023
ECLI:NL:RBMNE:2023:7550
Feiten
Werkneemster is van 12 juni 2020 tot 1 juli 2023 in dienst geweest van werkgeefster in de functie van assistent-makelaar tegen een brutomaandsalaris van € 2.450. Zij heeft de opleiding tot kandidaat-registermakelaar en -taxateur gevolgd. Per 1 juli 2023 heeft werkneemster haar arbeidsovereenkomst opgezegd omdat zij wilde gaan werken bij X. Werkgeefster houdt haar aan haar relatie- en concurrentiebeding. Werkneemster vordert onder meer (i) werkgeefster te gebieden dat zij zal gedogen dat werkneemster bij X in dienst treedt onder betaling van een vergoeding over de periode van ontslagname tot schorsing van het beding en (ii) schorsing van het concurrentiebeding.
Oordeel
De kantonrechter wijst de vorderingen van werkneemster af en overweegt daartoe als volgt. Niet ter discussie staat dat partijen een geldig concurrentiebeding zijn overeengekomen. Volgens de kantonrechter valt de vestiging van X waar werkneemster wil gaan werken binnen de in het concurrentiebeding gestelde geografische grens. Ook is voldoende aannemelijk dat werkgeefster en X gelijke activiteiten hebben in dezelfde markt: het aan- en verkopen van starterswoningen tot en met woningen in het luxesegment binnen hetzelfde gebied. Dat de kantoren een verschillende omvang hebben en een andere hoeveelheid woningen in de verschillende segmenten aanbieden, doet daar niets aan af. Datzelfde geldt voor de door werkneemster genoemde omstandigheid dat X ook andere of meer diensten aanbiedt (nieuwbouw en verhuur). Indiensttreding bij X levert dan ook in beginsel een schending van het concurrentiebeding op. De stelling van werkneemster dat werkgeefster zich bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst zodanig heeft uitgelaten dat werkneemster er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat zij niet aan haar concurrentiebeding gehouden zou worden, heeft werkgeefster gemotiveerd betwist. Voorshands kan van de juistheid van die stelling dan ook niet worden uitgegaan. Verder is de kantonrechter van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van werkgeefster dient uit te vallen. Vanwege de omvang van werkgeefster, het kleine team van werkneemster, het feit dat werkneemster sinds 2022 lid was van het managementteam van verschillende vestigingen en werkgeefster heeft gesteld dat werkneemster allerlei vergaderingen bijwoonde, is het voor de hand liggend dat werkneemster kennis heeft van de strategie en marketingaanpak. Het is dan ook voldoende aannemelijk dat werkneemster weet van essentiële relevante commerciële informatie die zij ten gunste van X zou kunnen gebruiken. Dat werkneemster naast haar genoemde recht op de vrije arbeidskeuze, zwaarwegende belangen heeft bij indiensttreding bij X, acht de kantonrechter voorshands onvoldoende aannemelijk. De belangen van partijen tegen elkaar afwegend, acht de kantonrechter het niet waarschijnlijk dat de bodemrechter zal oordelen dat werkneemster onbillijk wordt benadeeld door handhaving van het beding. Het beding wordt dan ook niet geschorst. Om die reden heeft werkneemster ook geen belang bij een beslissing op haar vordering ten aanzien van het relatiebeding. Verder overweegt de kantonrechter dat niet voorshands kan worden aangenomen dat de bodemrechter de vergoeding zonder meer toewijst. Werkneemster heeft onvoldoende onderbouwd dat het beding haar in belangrijke mate belemmert om een nieuwe, vergelijkbare baan te vinden. Tot slot is het boetbeding niet nietig.