Naar boven ↑

Rechtspraak

Y/X
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 25 juli 2023
ECLI:NL:GHARL:2023:6290
Eigenaar schoonmaakbedrijf heeft bij schoonmaakwerkzaamheden in een vleeswerkingsfabriek letsel opgelopen. Eigenaar (als niet-werknemer van de fabriek) was voor de zorg voor zijn veiligheid zodanig afhankelijk van de fabriek, dat hem een beroep op artikel 7:658 lid 4 BW toekomt.

Feiten

De heer X is eigenaar van een schoonmaakbedrijf. Het bedrijf van X werkte (vrijwel) dagelijks in de avonduren met ongeveer vijf medewerkers bij een onderneming die zich bezighoudt met het verwerken van pluimvee tot vleesproducten (hierna: bedrijf Y), haar grootste opdrachtgever. Waar nodig werkte X zelf mee. Op 15 mei 2017 is X op de werkvloer van Y een ongeval overkomen. Daarbij heeft X letsel opgelopen (een snijwond en een fractuur), waarna enkele dagen later zijn linker onderarm is afgezet. Voor de schade die hij hierdoor lijdt, heeft de heer X bedrijf Y aansprakelijk gesteld. X heeft bij de kantonrechter in een deelgeschilprocedure gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat hij – voor de bij Y verrichte werkzaamheden – binnen de reikwijdte van artikel 7:658 lid 4 BW valt. De kantonrechter heeft deze verklaring gegeven. In de bodemprocedure die bedrijf Y en verzekeraar Nationale Nederlanden N.V. vervolgens zijn begonnen, hebben zij verlof gevraagd en gekregen om tegen voornoemd oordeel van de kantonrechter tussentijds in hoger beroep te gaan. De bedoeling van dit tussentijds hoger beroep is dat de toegewezen verklaring voor recht alsnog wordt afgewezen, of dat het hof zal verklaren dat artikel 7:658 lid 4 BW niet van toepassing is op het ongeval van X.

Oordeel

Het hof oordeelt als volgt. Allereerst wordt vastgesteld dat het ongeval verband houdt met werkomstandigheden waarvoor Y (mede) verantwoordelijk is. Gelet op de plaats van het ongeval, de aard van het letsel en het gegeven dat er een noodstop van de kipfileermachine is bediend, ligt naar het oordeel van het hof zozeer voor de hand dat X zich op enigerlei wijze aan een machine heeft verwond, dat daarvan in dit stadium kan worden uitgegaan. Het hof overweegt voorts dat X voor zijn veiligheid (mede) afhankelijk was van Y. Aan de ene kant hadden X en zijn bedrijf een zekere invloed op de werkomstandigheden, waaronder de omgang met machines, en de daarmee verband houdende veiligheidsrisico’s. Zo was er een risico-inventarisatie en evaluatieplan opgesteld waarbij X nauw was betrokken. Hier staat echter tegenover dat de veiligheid van X net als die van zijn personeel in hoge mate werd bepaald door de deugdelijkheid van de schoon te maken machines, meer in het bijzonder ook van de in die machines aangebrachte veiligheidsmechanismen. Voor die machines – de keuze, de aanschaf en het onderhoud ervan – was alleen Y verantwoordelijk. Wat dat betreft had Y feitelijk een grote invloed op de werkomstandigheden van X en de veiligheid ervan. Daarbij komt dat bedrijf Y in de praktijk wel degelijk toezicht hield op niet alleen het resultaat en de hygiëne, maar ook de veiligheid van het werkproces bij de schoonmaak. Zij gaf daarbij ook veiligheidsvoorschriften, zoals de regel dat de schoonwerkzaamheden nooit door één persoon mochten worden gedaan en de regel dat er op iedere locatie altijd een BHV’er aanwezig moest zijn. Al met al is de conclusie gerechtvaardigd dat X bij de werkzaamheden die hij zelf uitvoerde, (in elk geval) waar het gaat om het werk aan en bij de (potentieel) gevaarlijke machines, voor de zorg voor zijn veiligheid zodanig afhankelijk was van Y dat hem de bescherming toekomt die de wetgever met artikel 7:658 lid 4 BW beoogde te bieden. Het hoger beroep slaagt niet. Het hof bekrachtigt de beschikking in deelgeschil van de kantonrechter en wijst de zaak terug naar de rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.