Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 15 februari 2024
ECLI:NL:RBROT:2024:1345
Verzoek werknemer tot betaling aanzegvergoeding. Tegenverzoek werkgeefster tot betaling schadevergoeding. Tussenbeschikking: werkgeefster wordt toegelaten tot bewijs dat werknemer zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal/verduistering van bedrijfsmiddelen.

Feiten

Werknemer is op 12 september 2022 bij werkgeefster in dienst getreden in de functie van installateur voor de duur van één jaar. Nadien is de arbeidsovereenkomst stilzwijgend voortgezet, voor weer één jaar. Op 17 oktober 2023 heeft op het kantoor van werkgeefster tussen partijen een gesprek plaatsgevonden, waarbij werknemer en een collega beschuldigd zijn van diefstal van bedrijfsmiddelen. Gevraagd om een reactie hebben werknemer en de collega beiden meegedeeld ontslag te nemen. Ook hebben zij ieder afzonderlijk een handgeschreven en ondertekend briefje opgesteld waarin vermeld wordt: “Ik stop met werken bij [werkgeefster] 17-10-2023 bij deze neem ik ontslag". Op 28 november 2023 is namens werkgeefster aangifte gedaan van verduistering door onder andere werknemer. Werknemer verzoekt werkgeefster te veroordelen tot betaling aan hem van € 3.218,90 bruto aan aanzegvergoeding. Werkgeefster verzoekt werknemer te veroordelen tot betaling van € 2.371,32 aan schadevergoeding.

Oordeel

De aanzegvergoeding is naar het oordeel van de kantonrechter in beginsel verschuldigd. Het gaat om één maand loon, dus € 3.218,90 bruto. De reden waarom dit wordt toegewezen is dat werkgeefster uiterlijk één maand voordat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege zou eindigen, dus uiterlijk op 12 augustus 2023, werknemer schriftelijk had moeten informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Dat is niet gebeurd. Of werkgeefster de aanzegvergoeding zal moeten uitbetalen aan werknemer hangt echter af van het lot van de tegeneis. De vraag is of werknemer zich, al dan niet samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan diefstal/verduistering van bedrijfsmiddelen van werkgeefster. Werknemer heeft pas na zijn ontslagname aanspraak gemaakt op de aanzegvergoeding. Mocht komen vast te staan dat werknemer zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal/verduistering tijdens zijn dienstverband met werkgeefster en vervolgens ontslag heeft genomen toen hij daarop werd aangesproken, dan is de kantonrechter met werkgeefster tegen de achtergrond van wat hiervoor is overwogen van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om werkgeefster te veroordelen tot betaling van de aanzegvergoeding. De kantonrechter is van oordeel dat werkgeefster conform haar bewijsaanbod moet worden toegelaten tot nadere bewijslevering van de gestelde diefstal/verduistering. Werkgeefster zal worden toegelaten tot het leveren van bewijs dat werknemer zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal/verduistering van een of meer van de bedrijfsmiddelen zoals deze vermeld staan op de facturen die werkgeefster heeft overgelegd. Daarbij merkt de kantonrechter op dat, wil de volledige verzochte schadevergoeding toewijsbaar zijn, werkgeefster zal moeten bewijzen dat de bedrijfsmiddelen ter waarde van deze schadevergoeding door diefstal/verduistering, waarvoor werknemer (mede)verantwoordelijk is, zijn verdwenen. Nadat werkgeefster bewijs heeft geleverd, mag werknemer desgewenst (tegen)bewijs leveren. Daarna mogen partijen zo nodig reageren op het bewijs dat is geleverd.