Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 19 maart 2024
ECLI:NL:RBMNE:2024:1669
Feiten
Werknemer heeft op 9 februari 2024 een verzoekschrift ingediend, gevolgd door een e-mail van 13 maart 2024, waarbij werknemer een akte houdende wijziging verzoek (switch) tevens houdende vermeerdering van eis ex artikel 283 Rv heeft ingediend. Werknemer heeft het verzoekschrift en de oproeping voor de mondelinge behandeling per deurwaardersexploot aan werkgeefster laten betekenen. Werkgeefster is niet in de procedure verschenen, waardoor verstek is verleend. Werknemer legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij sinds 9 september 2020 bij werkgeefster in dienst is als meubel/bankwerker voor 40 uur per week tegen een salaris van € 2.400 bruto per maand exclusief emolumenten. Hij heeft tijdens het dienstverband nooit loonstroken gekregen. Werkgeefster heeft hem op vrijdag 19 januari 2024 meegedeeld dat de zaak vanaf maandag 22 januari 2024 dicht ging en hij niet meer hoefde te komen. Werknemer heeft ter zitting toegelicht dat werkgeefster het bedrijf al aan het leeghalen is en dat hij haast heeft omdat hij niet weet wat er straks nog aan verhaal is. Werkgeefster heeft het loon over december 2023 en januari 2024 niet meer betaald. Werknemer stelt zich op het standpunt dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst in strijd is met artikel 7:681 lid 1 juncto 7:671 lid 1 en 7:671 lid 1 sub a BW, omdat hij niet met de opzegging heeft ingestemd en ook de vereiste toestemming van het UWV ontbreekt. Werknemer verzoekt daarom de opzegging te vernietigen en maakt aanspraak op nakoming van de verplichtingen van werkgeefster uit de arbeidsovereenkomst.
Oordeel
Nu geen verweer wordt gevoerd en de verzoeken in de hoofdzaak de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen worden deze toegewezen met inachtneming van het volgende. De kantonrechter merkt op dat in het verzoek tot vernietiging van de opzegging de vermelding van artikel 7:670 lid 1 BW als een kennelijke verschrijving moet worden gezien en gaat er gelet op de toelichting van het verzoek van uit dat hiermee artikel 7:671 lid 1 sub a BW wordt bedoeld. Het verzoek tot wedertewerkstelling wordt afgewezen. Gelet op de stelling dat werkgeefster het bedrijf al aan het leeghalen is, is het onvoldoende aannemelijk dat het werk van werknemer nog bestaat. Dit komt voor rekening van werkgeefster, waardoor zij op grond van artikel 7:628 BW verplicht is het loon door te betalen tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Ook het verzoek tot betaling van achterstallig salaris wordt toegekend. Nu bij deze beschikking het verzoek in de hoofdzaak tot wedertewerkstelling is afgewezen en het verzoek tot betaling van (achterstallig) salaris nagenoeg volledig is toegewezen, heeft werknemer geen belang meer bij de verzochte voorlopige voorziening.