Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 5 maart 2024
ECLI:NL:GHSHE:2024:720
Feiten
Het gaat in deze zaak over de vraag of tussen partijen een rechtsgeldig nevenwerkzaamhedenbeding, concurrentiebeding en boetebeding van toepassing is en of werknemer ingevolge die bedingen is gehouden tot betaling van boetes en rente als door Paardenkliniek B.V. (hierna: Paardenkliniek) gevorderd. In zijn tussenarresten heeft het hof overwogen dat tussen partijen een rechtsgeldig nevenwerkzaamhedenbeding en boetebeding van toepassing is en dat sprake is van schending van dit nevenwerkzaamhedenbeding door werknemer. Verder heeft het hof overwogen dat geen rechtsgeldig concurrentiebeding van toepassing is. Partijen zijn in de op 31 mei 2014 gesloten schriftelijke arbeidsovereenkomst weliswaar een rechtsgeldig concurrentiebeding overeengekomen, maar dat is vanaf de verlenging per 1 februari 2015 niet meer rechtsgeldig wegens een gebrek aan motivering. Dat de arbeidsovereenkomst vanaf 1 juni 2015 heeft te gelden als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, maakt dit niet anders. Volgens Paardenkliniek hebben partijen op 30 augustus 2018 opnieuw een arbeidsovereenkomst ondertekend, waarin het concurrentie- en boetbeding zijn bevestigd. Werknemer betwist dit. Indien afdoende vast komt te staan dat de arbeidsovereenkomst in 2018 is ondertekend door werknemer, is er dwingend bewijs dat partijen deze bedingen zijn overeengekomen. Het hof heeft een deskundigenonderzoek naar de handtekening op de arbeidsovereenkomst geboden geacht. De conclusie van het deskundigenonderzoek is dat, hoewel optimaal onderzoek niet goed mogelijk is zonder bestudering van het originele document, het (veel) waarschijnlijker is dat de betwiste handtekening een authentieke handtekening van werknemer is.
Oordeel
Naar het oordeel van het hof is het deskundigenbericht inzichtelijk en consistent. Het hof acht de bevindingen en waarderingen van de deskundige goed gemotiveerd en overtuigend en neemt deze over. Gelet op het door de deskundige gemaakte voorbehoud, is de feitelijke ondertekening van de betwiste arbeidsovereenkomst uit 2018 echter niet komen vast te staan. Dit betekent dat er twee scenario’s mogelijk blijven: (1) de handtekening is door werknemer op de betwiste arbeidsovereenkomst gezet of (2) de handtekening van werknemer is in de betwiste arbeidsovereenkomst gemonteerd. Artikel 160 lid 1 Rv bepaalt dat de kracht van het schriftelijk bewijs in de oorspronkelijke akte is gelegen. Alleen aan een originele door werknemer ondertekende arbeidsovereenkomst komt krachtens artikel 157 lid 2 Rv dwingende bewijskracht toe. Zoals het hof reeds bij tussenarrest van 22 november 2022 heeft overwogen levert een onderhandse akte waarvan de ondertekening door de partij, tegen welke zij dwingend bewijs zou leveren, stellig wordt ontkend volgens artikel 159 lid 2 Rv geen bewijs op, zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is. De bewijslast van de ondertekening rust ingevolge het bepaalde in artikel 150 Rv op degene die zich op de onderhandse akte beroept, in dit geval op Paardenkliniek. Dit geldt ook als het zoals hier gaat om een kopie van een onderhandse akte. Indien niet komt vast te staan van wie de handtekening op de oorspronkelijke akte afkomstig is, levert deze kopie geen dwingend bewijs op. Dit betekent dat het nog steeds - anders dan Paardenkliniek stelt - aan Paardenkliniek is om te bewijzen dat de handtekening op de arbeidsovereenkomst van 30 augustus 2018 door werknemer is geplaatst. Het hof geeft partijen nogmaals in overweging te bezien of met de beslissingen in het tussenarrest een minnelijke regeling tot stand te brengen is en houdt verder iedere beslissing aan.