Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 2 april 2024
ECLI:NL:RBMNE:2024:1979
Feiten
Op 1 april 2021 is werkneemster voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij werkgeefster tegen een brutomaandloon van € 4.420,95 exclusief vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst is de Cao Jeugdzorg van toepassing. In die cao is opgenomen dat de werknemer zijn loon minimaal twee dagen voor het einde van de maand ontvangt. Op 15 november 2022 is werkneemster arbeidsongeschikt geraakt. Werkgeefster betaalt het salaris van werkneemster stelselmatig te laat. Vanaf mei 2023 heeft werkneemster werkgeefster daar meermaals op gewezen. Over januari en februari 2024 is het salaris van werkneemster helemaal niet betaald. Werkneemster vordert daarom in onderhavige kortgedingprocedure betaling van het loon over januari en februari 2024, vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging. Werkgeefster voert verweer en voert aan dat het loon pas verschuldigd is in de maand volgend op de maand waarin de werkzaamheden zijn verricht. Daarmee heeft werkneemster volgens werkgeefster ingestemd, omdat dit vanaf de start van de arbeidsovereenkomst al gebeurt en werkneemster daar nooit tegen heeft geprotesteerd. Daarnaast beroept werkgeefster zich op haar financieel slechte positie veroorzaakt door niet (tijdige) betalingen van de gemeente Almere, waarvan werkgeefster afhankelijk is. Werkgeefster verzoekt in het geval de loonvordering wordt toegewezen daarvan slechts 70% toe te wijzen en om tot verrekening over te mogen gaan, omdat werkgeefster werkneemster na 2 november 2023 te veel salaris zou hebben betaald.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werkneemster heeft een spoedeisend belang bij haar vorderingen; een inkomen is namelijk essentieel voor levensonderhoud. De kantonrechter volgt werkgeefster niet in haar stelling dat het salaris pas in de maand volgend op de maand waarin de werkzaamheden zijn verricht is verschuldigd, nu de cao voorschrijft dat het loon twee dagen voor het einde van de maand moet worden betaald. Dat werkneemster niet vanaf het begin van het dienstverband heeft geprotesteerd tegen de te late betaling wil niet zeggen dat partijen daarmee overeenstemming hebben bereikt over betaling van het loon in de maand volgend op de maand waarin gewerkt is. Afwijking van dat specifieke artikel in de cao is volgens de cao voorts niet toegestaan. De kantonrechter begrijpt verder dat werkgeefster zich in een erg moeilijke financiële situatie bevindt, maar die situatie kan echter niet voor rekening en risico van werkneemster komen. Het ligt immers op de weg van werkgeefster om met de Gemeente Almere zodanige afspraken te maken over de betaling van facturen, dat werkgeefster in het vervolg tijdig de loonbetalingen aan haar werknemers kan voldoen. Daarnaast acht de kantonrechter geen aanleiding aanwezig om de loonvordering slechts voor 70% toe te wezen, omdat werkgeefster die stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Om diezelfde reden gaat de kantonrechter aan het verrekeningsverweer van werkgeefster voorbij. De loonvordering wordt derhalve toegewezen. De kantonrechter ziet echter wel aanleiding tot matiging van de wettelijke verhoging tot een maximum van 15% in verband met de slechte financiële situatie van werkgeefster. Nu werkneemster niet heeft gesteld vanaf wanneer werkgeefster met betaling van de verschillende bedragen in verzuim is, wijst de kantonrechter de wettelijke rente over het loon van januari toe vanaf de datum van de dagvaarding en over het loon van februari vanaf de akte vermeerdering van eis.