Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Gelderland (Locatie Nijmegen), 25 maart 2024
ECLI:NL:RBGEL:2024:1755
Werkgever is na het geven van het ontslag op staande voet failliet verklaard. Werknemer is ontvankelijk in zijn verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding na faillissement werkgever. Billijke vergoeding toegekend.

Feiten

Werknemer is op 1 juni 2022 in dienst getreden bij werkgever. Op 5 oktober 2023 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden met ingang van 1 december 2023. Bij werkgever vindt totale leegverkoop plaats. Daarbij ontstaat onenigheid over de verkoopprijs van een bepaald product. Op 31 oktober 20231 is werknemer op staande voet ontslagen. In de op die datum gedateerde ontslagbrief wordt als reden gegeven: ‘Niet opvolgen van orders, fraude, verwijtbaar handelen en diefstal. Op 31 oktober 2023 heb ik met u gesproken over deze omstandigheden.’ Op 12 december 2023 is het faillissement van werkgever uitgesproken. Werknemer verzoekt tot toekenning van een billijke vergoeding, transitievergoeding, gefixeerde schadevergoeding met nevenvorderingen na ontslag op staande voet. De curator heeft bij e-mail van 5 januari 2024 verzocht werknemer niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken omdat de in het verzoekschrift ingestelde vorderingen op grond van artikel 26 jo. 110 Faillissementswet ingediend moeten worden ter verificatie. Hooguit het oordeel over de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet kan beoordeeld worden, aldus de curator.

Oordeel

Beoordeeld moet worden of werknemer in zijn verzoeken kan worden ontvangen, of dat hij zijn bij verzoekschrift ingestelde vorderingen, gelet op het bepaalde in artikel 26 Fw, ter verificatie bij de curator moet indienen, zoals de curator heeft gesteld.

Ontvankelijkheid

Een verzoek van een werknemer tot vernietiging van een ontslag op staande voet ingevolge artikel 7:681 lid 1 BW valt onder het bereik van artikel 25 Fw en niet onder het bereik van artikel 26 Fw. Werknemer verzoekt echter toekenning van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 lid 1 BW. De vraag of en, zo ja, welke billijke vergoeding aan werknemer dient te worden toegekend is voorbehouden aan de kantonrechter en betreft geen vordering die op grond van artikel 26 Fw alleen bij de curator kan worden ingediend. Werknemer is derhalve, anders dan de curator bij brief heeft aangevoerd, in zijn verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding ontvankelijk.

Rechtsgeldigheid ontslag op staande voet

De curator heeft tegen de stelling van werknemer dat het gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven en werknemer, die in die opzegging berust, om die reden een billijke vergoeding toekomt, geen inhoudelijk verweer gevoerd. De kantonrechter is van oordeel dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. In de ontslagbrief wordt überhaupt geen duidelijke reden vermeld. Voor wat betreft het dispuut over de verkoopprijs van een bepaald product geldt voorts dat tussen datum verkoop en het ontslag vijf dagen hebben gezeten, terwijl werkgever destijds al met de verkoop en de prijs bekend moet zijn geweest, zodat het ontslag niet onverwijld is aangezegd. Omdat het ontslag niet rechtsgeldig is, is daarmee de grondslag voor toekenning van een billijke vergoeding gegeven.

Ontvankelijkheid overige vorderingen

Met de curator is de kantonrechter van oordeel dat werknemer zijn vorderingen ter zake van transitievergoeding, gefixeerde vergoeding, vakantiegeld, wettelijke verhoging en wettelijke rente, alsmede de buitengerechtelijke kosten ingevolge artikel 26 Fw ter verificatie bij de curator moet indienen.