Rechtspraak
Feiten
Werknemer is op 1 mei 2018 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van OTR B.V. (hierna: OTR) in de functie van chauffeur. Op 1 november 2021 is hij na een overgang van onderneming in dienst gekomen van OTR. Op de arbeidsovereenkomst is de Cao Beroepsgoederenvervoer van toepassing. Werknemer heeft, al dan niet via een collega, op 13 juni 2022 zijn arbeidsovereenkomst mondeling per die datum opgezegd. Deze opzegging heeft OTR bij e-mail van 14 juni 2022 bevestigd. Werknemer maakt onder meer aanspraak op uitbetaling van 261,61 verlofuren (opgebouwd tot datum overgang van onderneming), 33,94 ADV-uren, een bedrag van € 681,58 bruto aan vakantietoeslag (opgebouwd tot datum overgang van onderneming) en 76,4 aan niet genoten ADV- en verlofuren sinds de overgang van onderneming. OTR heeft op 24 juni 2022 aan werknemer een bedrag van € 527,26 netto uitbetaald onder vermelding van “salaris juni 2022”.
Oordeel
De vorderingen van weknemer worden grotendeels toegewezen.
Het verrekeningsverweer van OTR
OTR stelt dat zij een te verrekenen vordering van € 11.390,59 op werknemer heeft. Volgens OTR heeft zij recht op schadevergoeding omdat zij (loon)kosten heeft gemaakt omdat werknemer weigerde werkzaamheden te verrichten. De kantonrechter oordeelt dat OTR niet aan haar stelplicht heeft gedaan zodat het beroep op verrekening wordt verworpen.
De vakantietoeslag, vakantiedagen, verrekening en Atv-uren
OTR meent dat zij niet gehouden is de vakantietoeslag te betalen, omdat zij niet kan nagaan of de vakantietoeslag al aan werknemer is uitbetaald door haar rechtsvoorganger. OTR heeft de vordering met deze enkele stelling onvoldoende inhoudelijk betwist. De gestelde omstandigheid dat OTR niet kan nagaan of haar rechtsvoorganger de vakantietoeslag al dan niet heeft uitbetaald is een omstandigheid die voor rekening en risico van OTR komt. Dit leidt ertoe dat OTR zich niet aan (de overgenomen) verplichting kan onttrekken om de opgebouwde vakantietoeslag van € 681,58 bruto aan werknemer uit te betalen. OTR erkent het vakantiedagensaldo dat door werknemer bij haar is opgebouwd van 76,8 uren, zodat dit aantal uren in ieder geval zal worden toegewezen. Voor wat betreft het deel van de uren dat vóór de overgang is opgebouwd, betwist OTR dat werknemer recht heeft op uitbetaling van een vakantiedagensaldo van 261,61 uur. In dit geval heeft OTR geen enkele administratie overgelegd van de genoten en nog openstaande vakantiedagen van werknemer. Aangezien OTR zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stelling dat de vorderingen van de vakantieuren teniet zijn gegaan door opname of uitbetaling ervan, ligt het op haar weg om dit concreet te onderbouwen. Het verweer van OTR treft dan ook geen doel, zodat uitgegaan wordt van de juistheid van de door werknemer verstrekte opgave van zijn vakantiedagensaldo. OTR heeft zich verder verweerd tegen de vordering door te stellen dat een deel van de wettelijke vakantieuren (zijnde 112 uren over het jaar 2020) inmiddels zijn vervallen. Naar het oordeel van de kantonrechter faalt dit verweer. Gesteld noch gebleken is dat OTR (en haar rechtsvoorganger) aan deze zorg- en informatieplicht heeft voldaan, zodat OTR zich ook om die reden niet op de vervaltermijn kan beroepen. Ten slotte beroept OTR zich op verrekening van het nog uit te betalen vakantiedagensaldo met de minuren van werknemer. Volgens OTR heeft hij geweigerd om bepaalde routes te rijden, waardoor hij niet volledig inzetbaar was en hij minuren heeft gemaakt. Ook wanneer wordt aangenomen dat die afspraak wel was gemaakt, zoals OTR stelt, had een dergelijk afspraak ten aanzien van de wettelijke vakantieuren niet in stand kunnen blijven. Een werkgever kan niet tornen aan de wettelijke minimumaanspraak op vakantie en de werknemer kan daarvan tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst geen afstand doen. Uitgaande van de berekening van OTR moeten 43,38 Atv-dagen worden uitbetaald.