Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Brand Infrastructure Services B.V.
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 13 februari 2024
ECLI:NL:GHDHA:2024:253
Het hof is van oordeel dat werkgeefster werknemer in redelijkheid niet heeft kunnen indelen in de functie van monteur steigers en acht de indeling in de functie van voorman gelet op de functieomschrijving en feitelijke gang van zaken passend.

Feiten

Werknemer is sinds 10 november 2001 werkzaam voor Brand Infrastructure Services B.V. (hierna: Brand), aanvankelijk in de functie van bouwvakhelper, maar vervolgens als steigerbouwer. Op zijn arbeidsovereenkomst is de (AVV en minimum)bouw-cao van toepassing. Voor offshore-medewerkers, en dus ook voor werknemer, geldt een aanvullende beloningsregeling. Per 1 januari 2006 heeft Brand met instemming van de OR de beloningssystematiek voor de offshore-medewerkers gewijzigd. Werknemer heeft in eerste aanleg gevorderd een veroordeling van Brand tot betaling van achterstallig loon, persoonlijke toeslag en vergoeding van pensioenschade. Werknemer heeft daartoe aangevoerd dat zowel de OR als werknemer er geen bezwaar tegen had dat Brand met ingang van 1 januari 2006 de beloningssystematiek wilde wijzigen. Voorwaarde was wel dat werknemer er niet op achteruit zou gaan. Achteraf is gebleken dat dat wel het geval is. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis overwogen dat werknemer wordt aangemerkt als voorman. Brand is in hoger beroep gekomen tegen dat tussenvonnis.

Oordeel

Het hof moet de vraag beantwoorden of aan de werkzaamheden die werknemer vanaf 1 oktober 2010 heeft verricht de conclusie moet worden verbonden dat werknemer voorman is en als zodanig dient te worden beloond. Volgens Brand bestaat de functie voorman niet in de offshore. Er is overlap in werkzaamheden, maar de groepen zijn te klein (vijf werknemers). Het is verder niet rendabel en gebruikelijk dat een voorman een platform bezoekt en een dergelijke man is ook niet nodig. Ook werkt een voorman nooit zelf mee en doet werknemer dat wel, terwijl hij tegelijkertijd geen leidinggeeft. Werknemer betwist deze stellingen. Werknemer beschrijft zijn werkzaamheden. Het hof overweegt dat in een geval als het onderhavige (een besluit tot) functie-indeling slechts mogelijk is aan de hand van een weging van een veelheid van factoren, die zich zonder een zekere beleidsvrijheid niet goed laat denken. Daarmee zou niet stroken dat de rechter het indelingsbesluit van de werkgever ten volle zou kunnen toetsen. Aangenomen moet daarom worden dat de rechter slechts heeft te beoordelen of werkgever in redelijkheid tot zijn besluit is gekomen. De voorvraag of werkgever binnen de grenzen van het toepasselijke functiewaarderingssysteem is gebleven, dient de rechter wel in volle omvang te toetsen. Het hof is van oordeel dat Brand de functie van werknemer in redelijkheid niet als monteur Steigers I heeft kunnen delen. Het hof acht indeling in de functie van voorman passend en acht daartoe de volgende feiten en omstandigheden van belang. Tussen partijen is niet in geschil dat werknemer sinds 1 oktober 2010 als meewerkend voorman functioneert. Die functie komt echter niet voor in de functielijst van de bouw-cao. In geschil is of werknemer dient te worden aangemerkt als voorman in functiegroep E of monteur steigers I in functiegroep D. Vaststaat dat de beschrijvingen van deze functies voor een groot deel met elkaar overeenkomen. Het verschil tussen beide zit hem in de zelfstandigheid. Werknemer heeft onweersproken aangevoerd dat hij steeds de hoogst verantwoordelijke medewerker op de werklocatie is. Het hof komt op basis van de feitelijke gang van zaken tot het oordeel dat de indeling van de functie van werknemer als voorman het meest passend is. Verder geldt dat de verweren die Brand aanvoert niet snijden met de functieomschrijving van voorman. Het hof is daarom van oordeel dat de functie van werknemer dient te worden ingedeeld als voorman conform functiegroep E.