Naar boven ↑

Rechtspraak

Verenigde Arabische Emiraten/werkneemster
Hoge Raad, 17 mei 2024
ECLI:NL:HR:2024:727
Immuniteit van jurisdictie (ook bij ontslag wegens schending staatsgeheimen) moet voor alle weren. Vreemde staat mag dwangsom worden opgelegd.

Feiten

De werkneemster is in 2013 bij de ambassade van de VAE in Den Haag (hierna: de ambassade) in dienst getreden. De VAE hebben in 2020 een (voorlopige) ontslagaanvraag ingediend bij het UWV om de arbeidsovereenkomst met (onder anderen) werkneemster te mogen opzeggen wegens bedrijfseconomische redenen. Werkneemster heeft betwist dat sprake is van bedrijfseconomische redenen voor het ontslag. Bij haar reactie heeft zij als bijlage gevoegd een aantal documenten (hierna: de documenten) afkomstig van het ministerie van Buitenlandse Zaken en Internationale Samenwerking van de VAE (hierna: het ministerie), waaronder een personeelsorganigram. De VAE hebben vervolgens aan het UWV laten weten dat zij een intern onderzoek zijn begonnen om na te gaan hoe werkneemster de documenten heeft verkregen en dat zij vermoeden dat werkneemster de documenten op illegale wijze heeft verkregen. Bij beslissing van 9 maart 2021 heeft het UWV geweigerd de VAE toestemming te geven voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Bij brief van 10 mei 2021 hebben de VAE werkneemster op staande voet ontslagen. 

Het hof overwoog als volgt. Als uitgangspunt geldt dat de VAE aan ambassadepersoneel hoge eisen mag stellen als het gaat om geheimhouding en vertrouwelijkheid van stukken; dit is ook in de arbeidsovereenkomst van werkneemster vastgelegd. Dat betekent echter niet dat het een dringende reden voor ontslag oplevert als een werknemer in een UWV-procedure interne stukken van de VAE overlegt, voor zover deze stukken rechtstreeks betrekking hebben op het onderwerp van de procedure en kunnen dienen als onderbouwing van het standpunt van de werknemer. Daarbij gaat het hof ervan uit dat zowel de advocaat van werkneemster als het UWV vertrouwelijk omgaat met alle processtukken, dus ook met interne stukken van de VAE. De VAE hebben niet toegelicht waarom werkneemster desondanks de documenten niet ongecensureerd over had mogen leggen.

Volgens het onderdeel heeft het hof daarin blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans een onbegrijpelijk oordeel gegeven, door inhoudelijk te beoordelen of de documenten dusdanig vertrouwelijk en gevoelig zijn dat werkneemster (had moeten begrijpen dat zij) deze niet onder zich mocht houden en niet in de UWV-procedure mocht indienen, alsmede door inhoudelijk te beoordelen of deze handelwijze een dringende reden voor ontslag op staande voet dan wel een grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst oplevert. Het onderdeel betoogt dat het hof aldus heeft miskend dat het in een geschil als het onderhavige in beginsel aan de VAE als vreemde soevereine staat is om te beoordelen of documenten vertrouwelijk en gevoelig zijn en welke gevolgen moeten worden verbonden aan het zonder toestemming onder zich houden en delen van die documenten met derden, althans dat de VAE in dat kader een ruime beoordelingsvrijheid toekomt. De Nederlandse rechter mag beslissingen van een vreemde staat op dat punt slechts (zeer) terughoudend en marginaal toetsen. Dit heeft het hof ten onrechte niet gedaan, althans zijn oordeel is ontoereikend gemotiveerd, aldus het onderdeel. Ter onderbouwing van dit betoog verwijst het onderdeel naar artikel 11 lid 2 aanhef en onder d van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van staten en hun eigendommen (hierna: VN-Verdrag).

Oordeel

De Hoge Raad oordeelt als volgt. 

Beroep op immuniteit van jurisdictie moet voor alle weren. Dit geldt ook voor artikel 11 lid 2 VN-Verdrag (ontslag wegens staatsveiligheid)

Een vreemde staat of internationale organisatie die als gedaagde of verweerder in een geding voor de Nederlandse rechter verschijnt en geen afstand wenst te doen van een hem respectievelijk haar mogelijk toekomende immuniteit van jurisdictie als bedoeld in artikel 13a Wet AB (in verbinding met art. 1 Rv), moet zich op deze immuniteit beroepen op de wijze die is voorgeschreven in artikel 11 Rv. Dit beroep moet dus worden gedaan voor alle weren ten gronde. In de onderhavige zaak staat vast dat de VAE zich niet voor alle weren ten gronde hebben beroepen op immuniteit van jurisdictie. Bovendien hebben de VAE een voorwaardelijk tegenverzoek gedaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van werkneemster, zodat zij in zoverre zelf als verzoeker optreden. Uit een en ander volgt dat de VAE afstand hebben gedaan van immuniteit van jurisdictie. Hierop stuiten de klachten van onderdeel 1 af. 

Artikel 11 lid 2 aanhef en onder d VN-Verdrag, gelezen in samenhang met lid 1, houdt in dat een vreemde staat die als werkgever optreedt, een beroep kan doen op immuniteit van jurisdictie in een geding dat tot voorwerp heeft het ontslag of de beëindiging van een arbeidsovereenkomst tussen die staat en een natuurlijke persoon, indien die procedure de veiligheidsbelangen van de betrokken vreemde staat zou schaden. Of de procedure de veiligheidsbelangen van deze staat schaadt, moet worden vastgesteld door het staatshoofd, de regeringsleider of minister van Buitenlandse Zaken van die staat. Deze vaststelling is evenwel niet aan rechterlijke toetsing onttrokken. Ook een beroep op immuniteit van jurisdictie als bedoeld in artikel 11 lid 2 aanhef en onder d VN-Verdrag moet worden gedaan op de wijze die is voorgeschreven in artikel 11 Rv.

Dwangsom ook aan vreemde staat op te leggen

Er bestaat geen regel van internationaal gewoonterecht die inhoudt dat aan een vreemde staat geen dwangsom mag worden opgelegd. In nationale rechtsstelsels worden op dit punt uiteenlopende opvattingen gehuldigd. Ook artikel 19 VN-Verdrag bevat geen dergelijke regel. Deze bepaling verbiedt het treffen van executiemaatregelen tegen eigendommen van een vreemde staat. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 19 VN-Verdrag blijkt dat het begrip ‘executiemaatregelen’ bewust niet nader is gedefinieerd, om zo de veelheid van maatregelen die staten kennen, te kunnen omvatten. Wel zijn in artikel 19 VN-Verdrag ter illustratie enkele voorbeelden genoemd, namelijk beslag, zekerheidsstelling en executie. Uit deze voorbeelden, en uit het feit dat in de Engelse en Franse (authentieke) tekst van artikel 19 VN-Verdrag gesproken wordt van respectievelijk ‘measures of constraint’ en ‘mésures de contrainte’, kan worden afgeleid dat artikel 19 VN-Verdrag betrekking heeft op rechtstreekse dwangmaatregelen, maatregelen derhalve waarmee zonder medewerking van de vreemde staat nakoming van een veroordeling kan worden verkregen. Het opleggen van een dwangsom behoort daartoe niet, nu dat de veroordeelde prikkelt tot nakoming maar nakoming niet rechtstreeks bewerkstelligt. Bij een eventuele tenuitvoerlegging van een aan een vreemde staat opgelegde en door hem verbeurde dwangsom wordt de naleving van volkenrechtelijke verplichtingen, in het bijzonder de eerbiediging van de immuniteit van executie van die vreemde staat, gewaarborgd door artikel 3a Gerechtsdeurwaarderswet. Daarnaast heeft de vreemde staat de mogelijkheid om een executiegeschil aanhangig te maken op de voet van artikel 438 Rv.