Naar boven ↑

Rechtspraak

werkverschaffer/werker
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 22 april 2024
ECLI:NL:RBMNE:2024:2767
Kort geding. Geschil over de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht en over de geldigheid van het concurrentie-, relatie- en antironselbeding dat in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen.

Feiten

Van 27 september 2021 tot 13 november 2023 heeft werker als bedrijfsleider van de vestiging in plaats X werkzaamheden uitgevoerd voor werkverschaffer. Werker stuurde voor deze werkzaamheden wekelijks facturen aan werkverschaffer. Ter beëindiging van de samenwerking hebben partijen op 15 november 2023 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Zij hebben daarin onder andere een concurrentie-, relatie- en antironselbeding opgenomen. Werkverschaffer is van mening dat werker deze bedingen heeft overtreden en dat daarom boetes verschuldigd zijn. Werkverschaffer heeft werker gesommeerd om met de overtredingen te stoppen en betaling van de volgens haar verbeurde boetes gevorderd. Werker heeft daar geen gehoor aan gegeven, waarop werkverschaffer dit kort geding is gestart.

Oordeel

Vast staat dat werker wekelijks facturen stuurde aan werkverschaffer voor de werkzaamheden die werker verrichtte. Partijen hebben meerdere keren gesproken over het aangaan van een arbeidsovereenkomst en er zijn twee of drie conceptovereenkomsten opgesteld. Werkverschaffer heeft als productie 35 een brief overgelegd van 20 december 2022 die door de algemeen directeur van werkverschaffer en werker is ondertekend en waarin staat dat partijen voorlopig afzien van een arbeidsovereenkomst. Werker heeft tijdens de zitting gezegd dat zowel werkverschaffer als hijzelf de intentie had om een arbeidsovereenkomst te sluiten, maar dat zij het niet eens konden worden over de voorwaarden. Zo konden zij het volgens werker niet eens worden over het salaris en over de beperkende bedingen, waaronder een concurrentiebeding. Over de in de procedure gebrachte conceptarbeidsovereenkomst waarin geen concurrentiebeding is opgenomen, heeft werker gezegd dat hij op dat moment geen arbeidsovereenkomst meer wilde aangaan met werkverschaffer omdat het te veel rommelde binnen het bedrijf. Gelet op het voorgaande is onvoldoende aannemelijk geworden dat de overeenkomst tussen partijen als een arbeidsovereenkomst moet worden gekwalificeerd. Daarom gelden ook de vereisten van artikel 7:653 BW niet. Dat betekent dat de beperkende bedingen uit de vaststellingsovereenkomst niet aan dit artikel getoetst hoeven te worden en dat die in principe geldig zijn.

Zijn de beperkende bedingen overtreden?

Gelet op de betekenis die partijen aan het concurrentiebeding hebben toegekend en die ook blijkt uit de extra zin die aan het beding is toegevoegd, is er geen sprake van overtreding van het concurrentiebeding als werker betrokken is bij bedrijven die werkzaam zijn in de installatietechniek. Het concurrerende van de werkzaamheden wordt hier gekoppeld aan het werken met klanten van werkverschaffer. Hiervoor is echter het relatiebeding opgenomen. Met zijn werkzaamheden overtreedt werkverschaffer dus niet het concurrentiebeding. Dan het relatiebeding. Uit correspondentie blijkt naar het oordeel van de rechter in voldoende mate dat de contacten zakelijk van aard waren en dat is voldoende voor overtreding van het relatiebeding. Niet gebleken is dat werker behalve deze twee keer vaker contact met deze klanten heeft gehad. Werker zal daarom worden veroordeeld tot betaling van een voorschot van twee keer € 5.000. Wat betreft het antironselbeding zijn tot slot geen boetes verbeurd.