Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 19 maart 2024
ECLI:NL:GHDHA:2024:464
Advocatenkantoor gehouden pensioenvoorziening voor werkneemster te treffen zoals die voor een advocaat in loondienst – met een positie, achtergrond en ervaring als die van werkneemster – gebruikelijk is, op straffe van een dwangsom.

Feiten

Werkneemster is op 9 januari 2006 bij een advocatenkantoor (hierna: werkgeefster) in dienst getreden als advocaat-stagiaire. In een brief zijn partijen in aanvulling op de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst overeengekomen dat er voor werkneemster een pensioenverzekering zou worden afgesloten ‘zoals die voor advocaten in loondienst gebruikelijk is’. Werkgeefster heeft werkneemster aangemeld bij Centraal Beheer Achmea voor een Flexibel Pensioen vanaf 1 juli 2008. Werkgeefster heeft daarvoor de pensioenpremies afgedragen. Per 3 februari 2009 is de arbeidsovereenkomst beëindigd. Werkneemster heeft werkgeefster gedagvaard en gevorderd om, samengevat, werkgeefster te veroordelen om ten behoeve van werkneemster een pensioenvoorziening te treffen over de gehele periode van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft de vorderingen van werkneemster afgewezen. Werkneemster heeft hoger beroep ingesteld. Partijen twisten over de vraag wat precies bedoeld is met het afsluiten van een pensioenverzekering ‘zoals die voor advocaten in loondienst gebruikelijk is’. In een tussenuitspraak heeft het hof geoordeeld dat uit de bewoordingen van de afspraak in de brief – onvoorwaardelijk – volgt dat voor werkneemster een pensioenverzekering zou worden afgesloten. Voor de inhoud van de pensioenverzekering zou worden aangesloten bij hetgeen voor advocaten in loondienst gebruikelijk is. Het voorgaande blijkt ook uit de handelwijze van partijen nadien. Het hof heeft werkgeefster in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen stelling van werkneemster.

Oordeel

Het hof oordeelt als volgt. In een tussenarrest heeft het hof, na het horen van getuigen, geoordeeld dat werkgeefster niet geslaagd is in het ontzenuwen van de voorshands bewezen geachte onvoorwaardelijke afspraak dat voor werkneemster een pensioenverzekering wordt afgesloten (zoals die voor advocaten in loondienst gebruikelijk is). Dit betekent dat de vordering van werkneemster in beginsel toewijsbaar is in die zin dat werkgeefster veroordeeld wordt tot het treffen van een pensioenverzekering over de periode van 6 januari 2006 tot 1 juli 2008 die voor advocaten in loondienst gebruikelijk is. Het hof heeft partijen verzocht te omschrijven (en zo veel mogelijk met stukken te onderbouwen) wat met ingang van 6 januari 2006 een voor een advocaat in loondienst – met een positie, achtergrond en ervaring als die van werkneemster – gebruikelijke pensioenverzekering zou zijn geweest en wat er thans nodig is om daarin alsnog te voorzien. Werkneemster heeft een ‘quick and dirty’ berekening overgelegd van door haar geleden pensioenschade van € 24.643. Werkgeefster heeft betwist dat deze berekening kan dienen als onderbouwing voor wat een gebruikelijke pensioenvoorziening zou zijn geweest. Het hof moet naar aanleiding van die correspondentie concluderen dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen over hoe werkgeefster aan de veroordeling zou kunnen voldoen. Dit laat echter onverlet dat de vordering van werkneemster kan worden toegewezen. Uit de proceshouding van werkgeefster valt op te maken dat zij niet voornemens is vrijwillig aan de veroordeling te voldoen. Het hof acht het daarom aangewezen de gevorderde dwangsom aan de nakoming te verbinden, met een maximum van € 50.000. Werkgeefster wordt aldus veroordeeld een pensioenvoorziening voor werkneemster te treffen over de periode van 6 januari 2006 tot 1 juli 2008, zoals die voor een advocaat in loondienst – met een positie, achtergrond en ervaring als die van werkneemster – gebruikelijk is, op straffe van een dwangsom.