Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Royprop Amsterdam B.V.
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 30 april 2024
ECLI:NL:GHDHA:2024:628
Indien een liquidatiebesluit is genomen en er onvoldoende middelen zijn schuldeisers te voldoen, staat het de bestuurder van een vennootschap niet langer vrij aan de vennootschap gelieerde schuldeisers met voorrang te voldoen, tenzij die betaling door bijzondere omstandigheden wordt gerechtvaardigd.

Feiten

Werkneemster is tot 1 maart 2019 in dienst geweest van Royprop Amsterdam B.V. (hierna: Royprop). Vanaf 15 september 2005 tot 28 mei 2019 was Z, op basis van een managementovereenkomst tussen zijn management B.V. Midstaete en Royprop, enig middellijk bestuurder van Royprop. Op 7 september heeft de algemene vergadering van Royporp het besluit genomen tot liquidatie van de vennootschap. Medio november 2018 heeft Royprop haar trustlicentie ingeleverd bij DNB. Royprop heeft daarna nog diverse schuldeisers voldaan. Royprop is uiteindelijk niet geliquideerd en bestaat nog steeds. Op 28 mei 2019 zijn de aandelen in Royprop en Udacha overgedragen aan een derde. Na verkregen toestemming van het UWV, heeft Royprop de arbeidsovereenkomst met werkneemster opgezegd per 1 maart 2019. Nadat werkneemster een procedure tegen Royprop was gestart, heeft de kantonrechter Royprop veroordeeld tot betaling van een aantal financiële vergoedingen. Tegen die beschikking heeft Royprop geen hoger beroep ingesteld en zij heeft evenmin voldaan aan de veroordelingen, ook niet na de gelegde beslagen. Midstaete heeft in de periode januari 2018 tot en met maart 2019 een aantal (managementfee)facturen aan Royprop gestuurd, die Royprop ook heeft voldaan. Werkneemster heeft in eerste aanleg gevorderd betaling door Z van een schadevergoeding ad € 78.540,53 en een schadevergoeding gelijk aan de door Royprop aan werkneemster verschuldigde pensioenbijdrage. De rechtbank heeft geoordeeld dat Z een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt en de vorderingen van werkneemster gedeeltelijk toegewezen tot het bedrag van € 32.2111,47. Volgens werkneemster is de schadevergoeding te laag.

Oordeel

Het hof oordeelt als volgt. Grieven I tot en met VI falen omdat werkneemster haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd, ofwel omdat zij daar geen belang bij heeft. Grief VII klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de fee vacation allowance niet onrechtmatig is. Z heeft aangevoerd dat hij bij het betalen aan Midstaete inzichtelijk heeft willen maken dat de fee niet hoger is dan het aan werkneemster betaalde salaris. Het aan Midstaete betaalde bedrag is een allesomvattende vergoeding per periode. Aan Midstaete is fee betaald voor de werkzaamheden die Z heeft verricht voor Royprop. Het totale bedrag is verschuldigd op grond van de managementovereenkomst. De managementovereenkomst bevat een bepaling dat de vergoeding jaarlijks kan worden herzien. Het verweer faalt en de grief slaagt. De rechtbank heeft vastgesteld dat toen het liquidatiebesluit werd genomen, vaststond dat de inkomsten van Royprop op korte termijn zouden opdrogen. Er was ten tijde van dat besluit voorzienbaar dat schuldeisers onbetaald zouden blijven. Indien de vennootschap heeft besloten haar activiteiten te beëindigen en niet over voldoende middelen beschikt om haar schuldeisers te voldoen, staat het de bestuurder van de vennootschap niet langer vrij schuldeisers die aan de vennootschap zijn gelieerd met voorrang boven andere schuldeisers te voldoen, tenzij die betaling door bijzondere omstandigheden wordt gerechtvaardigd. Van dat laatste is geen sprake. Z kan daarom een persoonlijk verwijt worden gemaakt en is aansprakelijk voor de door werkneemster geleden schade. Het betreft, naast de reeds toegewezen schadevergoeding, een bedrag van € 3.490,20, dat de rechtbank ten onrechte niet heeft toegewezen. Het toe te wijzen bedrag dient aldus met dit bedrag te worden verhoogd, hetgeen ertoe leidt dat een bedrag van € 35.750,67 toewijsbaar is.