Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 2 mei 2024
ECLI:NL:GHSHE:2024:1544
Feiten
Werkneemster is van 19 september 2014 tot 31 januari 2019 als fysiotherapeut in dienst geweest van werkgeefster. Op grond van de arbeidsovereenkomst bestaat het salaris van werkneemster uit een basissalaris en een variabel salaris. Werkneemster heeft eind 2017 te kennen gegeven dat werkgeefster te weinig salaris betaalde. Werkneemster heeft vervolgens op 31 januari 2019 de arbeidsovereenkomst per direct opgezegd. De kantonrechter heeft werkneemster in eerste aanleg veroordeeld tot betaling van ruim € 18.000 aan studie- en keurmerkkosten. Werkgeefster is in eerste aanleg veroordeeld tot betaling van € 47.550,36 netto aan achterstallig salaris. Werkgeefster heeft hoger beroep ingesteld.
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt.
Ontslag op staande voet
In de drie pagina’s tellende opzegbrief van werkneemster noemt zij meerdere redenen die aan de opzegging ten grondslag liggen. Werkgeefster is in haar beroepschrift slechts ingegaan op de redenen die betrekking hadden op het loonconflict en het niet oplossen van dat conflict, en niet op de andere redenen, waaronder het verwijt dat werkneemster disfunctioneerde, ‘stalking’ en het werkneemster niet meer in aanmerking brengen voor specialistische werkzaamheden. Nu werkgeefster in hoger beroep uitsluitend op de reden ‘loonconflict’ is ingegaan, is het hof van oordeel dat werkneemster een dringende reden had om ontslag op staande voet te nemen.
Loon
Het hof overweegt in het kader van de loonkwestie allereerst dat geen sprake is van een all-in loon. Dat de wil van werkgeefster was gericht op een all-in loon is wel duidelijk. Dat blijkt uit de wijze waarop de verloning heeft plaatsgevonden. Dat betekent echter niet dat werkneemster het daarmee eens was. Werkgeefster voert voorts aan dat de deskundige in de loonberekening ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat een deel van het loon als basisloon heeft te gelden en dat de kantonrechter de conclusies van de deskundige ten onrechte heeft overgenomen. Het hof overweegt dat werkneemster recht had op zowel basisloon als variabel loon. Partijen twisten over de vraag of en hoe het basisloon in de totale loonberekening moet worden betrokken en wat moet worden verstaan onder het basisloon. Daarbij gaat het om de vraag wat partijen zijn overeengekomen (Haviltex), waarbij ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst van belang kunnen zijn voor de aan die overeenkomst te geven uitleg. In dat kader overweegt het hof dat de feitelijke wijze van beloning steeds is geweest dat altijd alle werkzaamheden werden beloond naar het variabele uurloon en dat helemaal geen (op geen enkele wijze) rekening is gehouden met het basissalaris en/of de basisuren. De grieven op dit onderdeel falen.
Wettelijke verhoging
Het hof acht de wettelijke verhoging over het bedrag aan achterstallig loon toewijsbaar, maar matigt deze tot 10% zoals door werkgeefster verzocht. Het hof ziet daartoe aanleiding omdat werkgeefster in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat zij een all-in salaris mocht hanteren. Zij heeft gemotiveerd toegelicht dat dit eerder in de branche gebruikelijk was en zij had eenvoudigweg niet in de gaten dat daarin wijzigingen waren gekomen. Het hof acht aannemelijk dat van kwade opzet geen sprake is geweest. Daarbij komt dat de procedure in eerste aanleg zeer lang heeft geduurd. Een cumulatie met de wettelijke rente leidt in de gegeven omstandigheden tot een onredelijk resultaat.
Het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende, veroordeelt werkgeefster tot betaling aan werkneemster van een bedrag van € 34.320,69 netto.