Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Vodafone-Libertel B.V.
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 17 juni 2024
ECLI:NL:RBLIM:2024:3711
Werknemer vordert nakoming vaststellingsovereenkomst door werkgever. Vordering tot betaling restant beëindigingsvergoeding toegewezen. Wettelijke verhoging afgewezen, omdat er geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd waaruit blijkt dat de ontslagvergoeding moet worden gezien als loon.

Feiten

Werknemer was van 3 augustus 2015 tot 1 december 2023 in dienst bij Vodafone-Libertel B.V. (hierna: Vodafone). In de periode van april 2023 tot en met juli 2023 hebben partijen onderhandeld over het beëindigen van het dienstverband. Deze onderhandelingen resulteerden in een vaststellingsovereenkomst, waarbij werknemer een beëindigingsvergoeding van € 21.000 bruto (€ 15.000 netto) zou ontvangen. In januari 2024 ontving werknemer van Vodafone € 12.576,30 netto aan ontslagvergoeding en niet-opgenomen verlofuren. Werknemer berichtte Vodafone dat het ontvangen nettobedrag te laag was. Vodafone weigerde echter het resterende bedrag te betalen. Na ontvangst van de conceptdagvaarding stelde Vodafone voor om de helft van € 3.443,67 te betalen, maar werknemer wees dit voorstel af. Werknemer vordert nu dat de kantonrechter Vodafone veroordeelt tot betaling van € 3.443,67, althans het netto-equivalent daarvan, binnen twee dagen na het vonnis. Daarnaast vordert werknemer de wettelijke verhoging ad € 1.721,84 en € 567,93 aan buitengerechtelijke incassokosten.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. Aangezien Vodafone het spoedeisende belang van werknemer, het overeengekomen bedrag, en het gevorderde bedrag van € 3.443,67 niet betwist, zal de primaire vordering worden toegewezen met dien verstande dat € 3.443,67 netto wordt toegewezen. Werknemer vordert ook de wettelijke verhoging over het resterende bedrag aan ontslag- dan wel beëindigingsvergoeding. Op grond van artikel 7:625 lid 1 BW kan de wettelijke verhoging alleen worden toegewezen over loon. Hoewel werknemer stelt dat de ontslagvergoeding een salariscomponent is, betreft dit slechts een juridische kwalificatie zonder dat er feiten en omstandigheden zijn die aantonen dat de ontslagvergoeding als loon moet worden gezien. Daarom wordt de wettelijke verhoging afgewezen. Hoewel werknemer in het lichaam van de dagvaarding de wettelijke handelsrente over het bedrag van € 3.443,67 netto en de wettelijke verhoging vordert, is dit niet in het petitum van de dagvaarding opgenomen, waardoor de kantonrechter hierover niet kan oordelen.