Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster B.V.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 10 juni 2024
ECLI:NL:RBMNE:2024:3509
Werkgeefster heeft een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zonder tussentijds opzegbeding tussentijds opgezegd. Werkgeefster dient een billijke vergoeding van € 2.500 te betalen.

Feiten

Werkneemster is op 1 mei 2023 in dienst getreden bij werkgeefster B.V. als recruiter op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 mei 2024. Werkneemster heeft zich op 22 augustus 2023 ziek gemeld. Na een gesprek in het kader van haar re-integratie heeft werkneemster een brief van werkgeefster ontvangen waarin onder verwijzing naar het gesprek wordt medegedeeld dat het dienstverband per 1 maart 2024 wordt beëindigd. Werkneemster heeft bezwaar gemaakt tegen de beëindiging, maar werkgeefster heeft de beëindiging in stand gelaten. Werkneemster heeft verschillende vorderingen ingesteld: een billijke vergoeding, een transitievergoeding en de gemaakte kosten van rechtsbijstand. Het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding heeft werkneemster gegrond in het opzeggen van de arbeidsovereenkomst door werkgeefster tijdens de ziekte van werkneemster, in strijd met het opzegverbod. Werkgeefster voert aan dat sprake is geweest van een re-integratiegesprek waarin over een beëindiging is besproken. Ter compensatie van de beëindiging werd een beëindigingsvergoeding van € 7.851,77 uitgekeerd.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. Niet is komen vast te staan dat tijdens het re-integratiegesprek is overeengekomen dat eerder zou worden opgezegd met instemming van werkneemster. Werkgeefster heeft eenzijdig een niet ondertekend gespreksverslag overgelegd maar is niet meer in staat de opnames waar het verslag op gebaseerd zou zijn over te leggen. Dat betekent dat werkgeefster in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW heeft opgezegd. Er wordt een billijke vergoeding toegekend. Bij de  berekening van de billijke vergoeding neemt de kantonrechter mee dat onvoldoende vaststaat dat werkgeefster de arbeidsovereenkomst van werkneemster na 1 mei 2024 zou hebben verlengd. De kantonrechter vindt het werkgeefster aan te rekenen de arbeidsovereenkomst van werkneemster te hebben opgezegd tijdens haar ziekte. Werkgeefster heeft werkneemster zonder haar medeweten bij de bedrijfsarts beter gemeld terwijl zij nog ziek was. Werkneemster heeft veel stress ervaren en kon tot 1 mei 2024 geen WW-uitkering krijgen. De kantonrechter vindt een billijke vergoeding van € 2.500 passend, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening. De andere aan werkgeefster gemaakte verwijten, zoals het heimelijk opnemen van het re-integratiegesprek, getuigen niet van goed werkgeverschap maar zijn geen aanleiding om een hogere billijke vergoeding vast te stellen. Het restant aan te betalen transitievergoeding wordt eveneens toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 april 2024. Het bedrag aan gevorderde niet-genoten vakantie-uren is niet voldoende gemotiveerd betwist door werkgeefster en wordt toegekend. Werkneemster heeft verzocht werkgeefster te veroordelen tot betaling van haar daadwerkelijk gemaakte kosten voor rechtsbijstand. De kantonrechter is van oordeel dat werkneemster in redelijkheid buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken om de loonvordering vergoed te krijgen. Werkgeefster heeft zich ernstig verwijtbaar en niet als goed werkgever gedragen. Er wordt een vergoeding voor daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten toegekend. De proceskosten worden gecompenseerd.