Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 21 juni 2024
ECLI:NL:RBROT:2024:6158
Feiten
Werknemer is op 7 juli 2012 in dienst getreden bij werkgever 1. Zijn functie bij werkgever 1 was laatstelijk orderpicker tegen een salaris van € 2.895,25 bruto exclusief emolumenten. Op 11 mei 2023 is werknemer arbeidsongeschikt geraakt. Per 1 oktober 2023 heeft Van Gelder Ridderkerk B.V. (hierna: Van Gelder) de klantenportefeuille en goodwill van werkgever 1 overgenomen. Ook zijn werknemers van werkgever 1 per 1 oktober 2023 in dienst getreden bij Van Gelder. Werkgever 1 is op 31 oktober 2023 failliet verklaard. De curator van werkgever 1 heeft vervolgens bij brief van 3 november 2023 de arbeidsovereenkomst met werknemer opgezegd. Werknemer stelt zich op het standpunt dat er per 1 oktober 2023 sprake is van een overgang van onderneming tussen werkgever 1 en Van Gelder, op basis waarvan hij als werknemer per 1 oktober 2023 van rechtswege in dienst is getreden bij Van Gelder. Hij eist in deze procedure onder meer dat Van Gelder veroordeeld wordt tot betaling aan hem van zijn loon vanaf de maand september 2023 en tot het oppakken van het re-integratietraject van werknemer als arbeidsongeschikte werknemer.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. De loonvordering en de vordering die strekt tot begeleiding bij de re-integratie door Van Gelder worden afgewezen. In het licht van de betwisting door Van Gelder dat werknemer een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, geldt dat werknemer naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende heeft toegelicht waarom hij een spoedeisend belang heeft. Doorgaans is het niet ontvangen van loon een reden om het spoedeisend belang bij een loonvordering aan te nemen. In dit geval is dat anders. Het is namelijk niet zo dat werknemer geen inkomen heeft of gedurende een periode geen of een veel te laag inkomen heeft gehad. Op de zitting is vast komen te staan dat werknemer over de maanden september en oktober 2023 een uitkering ter hoogte van zijn laatstverdiende loon bij werkgever 1 heeft ontvangen van het UWV en dat hij sinds november 2023 een ziektewetuitkering van het UWV ontvangt van 70% van zijn laatstverdiende loon. Er zijn geen stukken in het geding gebracht van het UWV waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het UWV vindt dat werknemer eigenlijk geen recht heeft op een Ziektewetuitkering van het UWV en op enig moment het betaalde bedrag aan ziektewetuitkering zal terugvorderen. Werknemer heeft in de dagvaarding helemaal niets gesteld over het ontvangen van de Ziektewetuitkering en het gehele brutoloonbedrag gevorderd dat Van Gelder volgens hem aan hem verschuldigd is. Hij heeft, nadat op de zitting duidelijk is geworden dat hij al 70% van zijn laatstverdiende loon ontvangt, zijn vordering niet aangepast en niet gesteld waarom hij een spoedeisend belang heeft bij het resterende deel van 30%, waarvan hij kennelijk meent dat hij - in afwijking van de wet - daar recht op heeft. Een en ander leidt tot het oordeel dat van een spoedeisend belang bij de loonvordering niet kan worden uitgegaan. Werknemer heeft gesteld dat hij ook een spoedeisend belang heeft bij de re-integratie. In reactie hierop heeft Van Gelder op de zitting gesteld dat het UWV als organisatie die de Ziektewetuitkering uitkeert verantwoordelijk is voor de re-integratie van werknemer en dat hij het UWV hierop kan aanspreken. Werknemer heeft op zijn beurt hier niet meer op gereageerd. Hiermee kan er niet van worden uitgegaan dat werknemer een spoedeisend belang heeft bij begeleiding bij de re-integratie door Van Gelder.