Naar boven ↑

Rechtspraak

Liberty Shipholding Inc./Stichting ITF The Netherlands Flag of Convenience Office c.s.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 26 juli 2024
ECLI:NL:RBROT:2024:6997
Uit solidariteit met bemanning bulkcarrier hebben dokwerkers lossingswerkzaamheden neergelegd. Dit betreft een spontane solidariteitsactie die onder de stakingsregels van het ESH (artikel 6 aanhef en onder 4) valt. Staking is rechtmatig. Belangenafweging leidt niet tot ander oordeel.

Feiten

Liberty is de reder van een bulkcarrier (hierna: het schip). ITF is een internationale vakbondsfederatie, die in internationale context onder meer de belangen behartigt van bij haar aangesloten vakbonden voor zeevarenden en havenwerkers, waaronder FNV Havens. Op grond van een tijdbevrachtingsovereenkomst van 2 april 2023 heeft het schip 47.953 metrische ton soja vervoerd van Itacoatiara, Brazilië, naar Rotterdam. Op 4 juli 2024 is het schip bij de bulkterminal van ADM in Rotterdam aangekomen. Daar zijn dokwerkers van ADM begonnen met het lossen van het schip. Op 5 juli 2024 heeft een ITF-inspecteur het schip bezocht voor een inspectie. Daarbij is geconstateerd dat aan boord geen Collective Bargaining Agreement (CBA) met ITF van toepassing was – hetgeen in de tijdbevrachtingsovereenkomst wel was overeengekomen – dat er onvoldoende drinkwater, vers fruit en verse groente aanwezig was en dat de bemanning geen gratis toegang tot internet had. De ITF-inspecteur heeft zijn bevindingen, met FNV Havens en ADM in de CC, met Liberty gedeeld en Liberty geadviseerd om onder meer voor ITF coverage te zorgen. In de nacht van 10 op 11 juli 2024 hebben dokwerkers van ADM uit solidariteit met de bemanningsleden van het schip de lossing gestaakt. Liberty vordert in kort geding – kort samengevat – dat vakbonden en ADM bewerkstelligen dat de lossing wordt hervat.

Oordeel

De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Het gaat hier om een spontane solidariteitsactie die onder de stakingsregels van het ESH (artikel 6 aanhef en onder 4) valt. Dat de bemanning van het schip zelf niet staakt, doet niet ter zake. In de situatie waarin nog niet voldoende is gewaarborgd dat de bemanning aanspraak kan maken op arbeidsvoorwaarden die gelijk of gelijkwaardig zijn aan die in een ITF (goedgekeurde) CBA, zoals overeengekomen in de tijdbevrachtingsovereenkomst, blijven de stakers binnen de marges die het stakingsrecht geeft door het werk nog niet op te pakken. Dat de staking rechtmatig is, is ook van belang voor de vordering op ADM. Haar kan niet verweten worden dat zij haar werknemers niet dwingt om een rechtmatige staking te beëindigen. Als behoorlijk werkgever hoort zij immers dat grondrecht te eerbiedigen. Zij komt haar verplichting jegens haar contractuele wederpartij (en/of, indirect, Liberty) niet na door het schip niet te lossen, maar deze situatie levert voorshands overmacht op. Alle vorderingen liggen dus in beginsel voor afwijzing gereed, tenzij een belangenafweging tot een ander resultaat noopt. Het belang aan de zijde van Liberty is vermoedelijk groot, want aannemelijk is dat het restant van de soja dat zich nog in het schip bevindt binnenkort onverkoopbaar zal zijn als dit niet gelost wordt en dat Liberty ook financiële schade lijdt zolang het schip niet gelost is en (dus) niet voor andere reizen kan worden ingezet. Dat in de kern louter financiële belang is echter niet behoorlijk geconcretiseerd, net zo min als de gevolgen van het in stand blijven van de huidige situatie voor Liberty. Ook in combinatie met het algemene belang dat het voedsel – de soja – niet teloorgaat is niet aannemelijk geworden dat sprake is van een zodanige inbreuk op de belangen van derden dat maatschappelijk gezien beperkingen van het stakingsrecht dringend noodzakelijk zijn. De positie van Liberty als derde is overigens betrekkelijk, want de actie betreft de situatie van de bemanning op haar schip, zodat zij meer heeft te dulden dan een volstrekte buitenstaander. Alle vorderingen worden afgewezen.