Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/AREP Rotterdam B.V.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 26 april 2024
ECLI:NL:RBDHA:2024:12344
Opzegging arbeidsovereenkomst wegens langdurige ziekte. Het hoofdbestanddeel in deze procedure is het verzoek van werkneemster tot veroordeling van werkgeefster tot betaling van een billijke vergoeding van ruim € 283.000 wegens ernstig verwijtbaar handelen.

Feiten

Werkneemster is op 1 december 2016 bij AREP Rotterdam B.V. (hierna: AREP) in dienst gekomen als controleleider. Partijen zijn overeengekomen dat werkneemster tijdens haar dienstverband de praktijkopleiding tot accountant zou volgen als bedoeld in de Wet op het accountantsberoep. Op 14 april 2021 heeft werkneemster de praktijkopleiding afgerond. In oktober 2019 is werkneemster betrokken geweest bij een auto-ongeluk. In de nasleep van dat ongeluk is zij langdurig arbeidsongeschikt geweest en heeft zij moeten re-integreren. Pas op 1 maart 2021 meldde zij zich weer volledig arbeidsongeschikt. Op 26 april 2021 meldde werkneemster zich weer ziek. Als gevolg van langdurige arbeidsongeschiktheid van werkneemster heeft het UWV op 30 oktober 2023 toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Daarop heeft AREP op 1 november 2023 de arbeidsovereenkomst opgezegd per 9 december 2023. Werkneemster verzoekt onder meer een billijke vergoeding, een transitievergoeding, een bedrag aan onkostenvergoeding en een gefixeerde schadevergoeding omdat zij van oordeel is dat de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van AREP, hetgeen door AREP wordt betwist.

Oordeel

Los van de arbeidsongeschiktheid als gevolg van het auto-ongeluk is tussen partijen discussie geweest of het ongeluk al dan niet tijdens werktijd had plaatsgevonden en/of AREP voor de leaseauto wel een inzittendenverzekering had afgesloten. Daarnaast was er tussen partijen nog discussie over de vraag of sprake was van een of van twee ongelukken en de daaruit voortvloeiende vragen of de schade van werkneemster het gevolg was van het ene of van het andere ongeluk en of werkneemster verzuimd had het tweede ongeval te melden. Tussen 19 november 2019 en 2 januari 2020 heeft werkneemster gedeeltelijk gewerkt, maar vanaf 2 januari 2020 is zij weer volledig uitgevallen. Tussen 2 januari 2020 en augustus 2020 was zij niet in staat om te re-integreren. Uit het re-integratiedossier kan worden afgeleid dat werkneemster vanaf 1 maart 2021 weer volledig arbeidsgeschikt was voor haar werkzaamheden. In verband met haar hersteldmelding heeft AREP werkneemster verzocht in plaats van in de vestiging van AREP in Barendrecht zich te melden bij de vestiging van AREP in Amsterdam. Als reden daarvoor geeft AREP op dat vanwege de langdurige afwezigheid wegens ziekte in de plaats van werkneemster een andere werknemer is aangenomen en dat er in de vestiging in Amsterdam passende werkzaamheden te doen zijn. Werkneemster is onder protest in Amsterdam gaan werken. Er ontstaat een situatie die voor AREP aanleiding is om een conceptvaststellingsovereenkomst op te stellen, waarna werkneemster zich op 26 april 2021 opnieuw heeft ziekgemeld. De bedrijfsarts acht werkneemster ongeschikt voor eigen werk, ziet een eerder geadviseerde mediation niet meer als oplossing en adviseert partijen via juristen om tot een oplossing te komen omdat er sprake is van een arbeidsconflict. Uiteindelijk verleent het UWV toestemming om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. De kantonrechter is van oordeel dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van AREP. Weliswaar heeft AREP steken laten vallen, zoals het in april 2021 heel snel aansturen op een vaststellingsovereenkomst en wellicht ook het laten voortbestaan van het arbeidsconflict in de wetenschap dat een oplossing daarvan het medisch herstel van werkneemster zou bevorderen, die wellicht kunnen duiden op verwijtbaar handelen. Maar daar staat ook tegenover dat de houding van werkneemster, namelijk protesteren tegen de tewerkstelling in Amsterdam, tot irritaties bij AREP heeft geleid. Teruggebracht tot de kern is de kantonrechter van oordeel dat partijen over en weer in een patstelling zijn terechtgekomen, waaruit zij zich niet meer hebben weten te bevrijden. Nu de kantonrechter niet tot ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van AREP kan concluderen komt hij ook niet toe aan de beoordeling van de hoogte van een billijke vergoeding. Ten aanzien van de nevenverzoeken wordt AREP veroordeeld tot betaling van een restant transitievergoeding, een restant aan vakantierechten, de gefixeerde schadevergoeding en een onkostenvergoeding.