Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Lelystad), 17 juli 2024
ECLI:NL:RBMNE:2024:4588
Verklaring voor recht dat werkgever op grond van toezeggingen aan werknemer gehouden is tot faciliteren van indexatie van tot 1 januari 2015 opgebouwde en ingegane pensioenaanspraken bij voormalig pensioenfonds conform indexatie van huidig pensioenfonds.

Feiten

Werknemer is (of was) op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst van werkgeefster. Op grond van het dienstverband is (of was) werknemer deelnemer in de collectieve pensioenregeling van werkgeefster, die tot 1 januari 2015 was ondergebracht bij NN. Werkgeefster heeft, na uitvoerige consultatie en instemming van de OR, de uitvoeringsovereenkomst met NN beëindigd met ingang van 1 januari 2015 en heeft per die datum de pensioenregeling ondergebracht bij PGB. Er heeft geen waardeoverdracht plaatsgevonden van de reeds opgebouwde pensioenen van NN naar PGB. Met de overstap naar PGB is de opbouw van pensioenen in de oude pensioenregeling bij NN gestopt en zijn deze ‘premievrij’ blijven bestaan. Met de OR is de afspraak gemaakt dat de bestaande pensioenen bij NN eenmalig met 2% zouden worden verhoogd en in de toekomst zouden worden verhoogd volgens het indexatiebeleid van PGB. Kern van het geschil tussen werknemers en werkgeefster is hoever de door werkgeefster in de pensioenovereenkomst toegezegde indexatie van de bij NN opgebouwde pensioenaanspraken moeten worden geïndexeerd op basis van het indexatiebeleid van PGB.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. De pensioentoezegging van werkgeefster aan werknemer houdt naar het oordeel van de kantonrechter in dat deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden een (voorwaardelijk) indexatieperspectief is geboden dat afhankelijk is van en tevens gelijk is aan het oordeel van een derde partij (in dit geval het bestuur van PGB). Indien het bestuur van het pensioenfonds (jaarlijks) besluit tot toepassing van een bepaalde indexering, dient werkgeefster dat besluit te volgen en een overeenkomstige indexering bij het pensioenfonds in te kopen. Dat de regels voor het toekennen van indexatie recentelijk in verband met de invoering van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) versoepeld zijn en dit voor PGB aanleiding is geweest om per 1 januari 2022 hogere indexaties op de pensioenen van pensioengerechtigden toe te passen, namelijk per 1 januari 2022 met eerst 2,77% en later nog eens met 7% per 1 januari 2023 in afwijking van de artikelen 1 en 2 van het pensioenreglement 2015 maakt dat niet anders. Dit geldt ook voorhet per ingang van 2023 gewijzigde beleid, zoals dit is vastgelegd in (het gewijzigde) artikel 13 van het pensioenreglement 2023, op grond waarvan ondanks een negatieve prijsindex toch een verhoging van 5,2% is toegekend. Werkgeefster gaat er immers ten onrechte aan voorbij dat zowel in het pensioenreglement van 2015 als van 2023 is opgenomen dat het bestuur te allen tijde bevoegd is het toeslagbeleid en de daarbij gehanteerde voorwaarden aan te passen ten aanzien van (gewezen) deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden. De kantonrechter verklaart voor recht dat werkgeefster op grond van toezeggingen aan werknemer gehouden is tot het faciliteren van de indexatie/toeslagverlening van de tot 1 januari 2015 opgebouwde en ingegane pensioenaanspraken bij NN conform en gelijk aan de indexatie van PGB, per 1 januari 2022 met 3%, per 1 januari 2023 met 7% en per 1 januari 2024 met 5,2% worden verhoogd. Ook wordt werkgeefster veroordeeld tot nakoming, facilitering en financiering van de hiervoor bedoelde indexatieafspraken en wel met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015, op straffe van een dwangsom.