Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Kiwa N.V. c.s.
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 23 juli 2024
ECLI:NL:GHDHA:2024:1357
Met derdenbeding in koopovereenkomst (bij overgang van onderneming) is beoogd om voor werknemer de bestaande regeling van voorwaardelijke indexering van pensioenuitkeringen te handhaven. Geen onvoorwaardelijke indexering na overgang van onderneming.

Feiten

Werknemer is in 2000 als directeur in dienst getreden van Stichting BMC. BMC heeft daarbij aan werknemer een pensioentoezegging met voorwaardelijke indexering gedaan. In 2010 heeft BMC haar onderneming verkocht en overgedragen aan Kiwa N.V. door middel van een aandelenoverdracht. Daartoe is de onderneming ondergebracht in de vennootschap die nu Kiwa NL heet. In de koopovereenkomst tussen BMC en Kiwa N.V. is een derdenbeding opgenomen over de indexering van pensioenen. In het beding in de koopovereenkomst staat: Koper en de Vennootschap verbinden zich onherroepelijk jegens Verkoper en - als derdenbeding - jegens ieder van de Werknemers er voor zorg te dragen dat de huidige pensioenen van de Werknemers jaarlijks geïndexeerd zullen worden met de CPI Afgeleid met een maximum van 3 (drie) procent. Werknemer stelt zich op het standpunt dat dit beding inhoudt dat de voorwaardelijke indexering van zijn pensioen is omgezet in een onvoorwaardelijke indexering. De kantonrechter heeft de op dit standpunt gebaseerde vorderingen afgewezen. Werknemer stelt (ook) in hoger beroep dat hem, na de overdracht van de aandelen, op basis van het beding in de koopovereenkomst een onvoorwaardelijke indexering toekomt. Kiwa c.s. bestrijden dit. Ter beoordeling staat dus of aan het beding de betekenis toekomt die werknemer daaraan toekent. Werknemer beroept zich daarbij op uitleg conform de cao-norm; Kiwa c.s. bepleiten een uitleg volgens het Haviltex-criterium.

Oordeel

Het hof oordeelt als volgt. Het onderhavige beding betreft een derdenbeding dat tussen verkoper en koper is overeengekomen in het kader van de overgang van een onderneming. Van belang is dat de overnameovereenkomst waarin het beding is opgenomen zich onderscheidt van een cao of sociaal plan doordat deze niet specifiek tot stand is gebracht om de rechtspositie van een omvangrijk aantal derden op uniforme wijze te regelen. De overeenkomst regelt de verkoop en overdracht van de onderneming. Clausules die betrekking hebben op de werknemers in dienst van de stichting, (deels) in de vorm van een derdenbeding, maken daarvan deel uit. Anders dan bij een cao of sociaal plan betreft dat bepalingen die, na aanvaarding daarvan, hier (slechts) een overzichtelijke en relatief kleine groep van oud-medewerkers van de stichting betreffen, werknemer daaronder begrepen. Doel van een dergelijke bepaling is in de regel en uit de aard van de zaak om de bestaande positie van deze werknemers te beschermen maar niet om hun rechten in zeer aanzienlijke mate uit te breiden. Het hof acht verder van belang dat werknemer in dit geval bij de onderhandelingen over en het opstellen van het beding aanwezig is geweest. Het hof onderschrijft het standpunt van werknemer in die zin dat, als bij de uitleg van het beding volgens de door hem voorgestane cao-norm uitsluitend acht wordt geslagen op de bewoordingen daarvan, in het beding een recht op onvoorwaardelijke indexering kan worden gelezen. Als deze op de cao-norm gebaseerde uitleg wordt gevolgd bij de uitleg van het overeengekomen derdenbeding komt er geen betekenis toe aan wat de stipulator (de stichting) en promissor (Kiwa c.s.) met het derdenbeding voor ogen hadden. Dan kan de situatie zich voordoen dat werknemer aanspraak kan maken op een verbetering van hun voorheen geldende pensioenregeling terwijl BMC en Kiwa c.s., zoals Kiwa c.s. stellen, niet de bedoeling hadden om de werknemers na de overname voortaan onvoorwaardelijk te indexeren. Dit klemt temeer omdat artikel 7:664 BW in het kader van de overgang van een onderneming uitgaat van hetzij een handhaving van de bestaande pensioentoezeggingen, hetzij een pensioentoezegging die overeenkomt met het aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst dat de verkrijger vóór de overgang al gedaan had aan zijn werknemers. Vast staat dat in dit geval noch in de ene, noch in de andere situatie sprake was dan wel is van een pensioentoezegging met onvoorwaardelijke indexering.

Gelet op voormelde feiten en omstandigheden acht het hof het onjuist om in dit specifieke geval aan werknemer louter op basis van een strikt letterlijke uitleg van de gebruikte bewoordingen van het beding rechten toe te kennen zonder acht te slaan op de bedoeling van de stichting en Kiwa c.s. met het beding en hetgeen werknemer gelet daarop redelijkerwijs heeft mogen begrijpen. Bij de uitleg van het beding moet betekenis toekomen aan alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid.

In dat kader overweegt het hof dat BMC en Kiwa c.s. in de intentieverklaring afspraken een nadere regeling te zullen treffen over de indexering van pensioenen ‘op een wijze die consistent is met de afgelopen 3 jaar’. Voorts staat in de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en Kiwa NL dat de vóór de overname geldende pensioenregeling op hem van toepassing blijft. Kiwa c.s. hebben bovendien onweersproken naar voren gebracht dat zij binnen hun bedrijfsvoering geen onvoorwaardelijke indexering van pensioenen kennen en kenden. Onder meer uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat het beding aldus moet worden uitgelegd dat daarmee slechts is beoogd om voor werknemer de bestaande regeling van voorwaardelijke indexering van in de toekomst te ontvangen pensioenuitkeringen (met indexatieperspectief) te handhaven. De grieven in principaal beroep falen en het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd.