Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Breda), 18 juli 2024
ECLI:NL:RBZWB:2024:6053
Feiten
Werkneemster is op 2 februari 2008 in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) Stichting Surplus Zorg (hierna: Surplus). Het salaris bedroeg € 3.754,41 bruto per maand bij een fulltimedienstverband, exclusief vakantiegeld en overige emolumenten. Werkneemster was werkzaam op basis van 24 uur (66,67%) per week. Op de overeenkomt is de Cao VVT van toepassing. Op 11 november 2022 is werkneemster arbeidsongeschikt geraakt en deze arbeidsongeschikt duurt tot op heden nog voort. Bij brief van 12 februari 2024 heeft Surplus de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 maart 2024. Werkneemster heeft per brief van 29 februari 2024 kenbaar gemaakt dat het dienstverband niet rechtsgeldig is beëindigd en dat de opzegging onrechtmatig is. Op 12 maart 2024 heeft Surplus gereageerd en aangegeven dat de opzegging als niet gedaan moest worden beschouwd en dat de opzegging onrechtmatig was en dat zij de vereiste toestemming bij het UWV zal aanvragen. Tevens is aangeboden om het dienstverband met wederzijds goedvinden te beëindigen. Werkneemster maakt kenbaar dat het rechtens niet mogelijk is om de opzegging als niet gedaan te beschouwen, waarbij Surplus in de gelegenheid is gesteld om de gefixeerde schadevergoeding te voldoen. Surplus is het daar niet mee eens. Werkneemster verzoekt Surplus te veroordelen tot betaling van een gefixeerde vergoeding, omdat Surplus de geldende opzegtermijn niet in acht heeft genomen. Surplus had de wettelijke opzegtermijn van vier maanden in acht moeten nemen, zodat het dienstverband per 1 juli 2024 zou eindigen. Ook heeft Surplus de transitievergoeding tot 1 maart 2024 betaald, terwijl die vergoeding over de periode van indiensttreding tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd is verschuldigd. Surplus stelt dat omdat de loondoorbetalingsverplichting was geëindigd en werkneemster niet meer reageerde op berichten van Surplus, het slapend dienstverband administratief is afgewikkeld en per brief van 12 februari is opgezegd.
Oordeel
Een opzegging van een arbeidsovereenkomst is een eenzijdige rechtshandeling. Een werkgever kan een opzegging niet zomaar intrekken. Daarvoor is instemming van de werknemer nodig. De kantonrechter oordeelt dat geen sprake is van een uitdrukkelijke verklaring van werkneemster dat zij instemt met intrekking van de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Op 29 februari 2024 heeft zij Surplus erop gewezen dat het dienstverband niet zomaar kan worden beëindigd met een enkele mededeling en dat er geen toestemming van het UWV of een kantonrechter is. Ook heeft zij niet ingestemd met een beëindiging van het dienstverband. Werkneemster berust in de opzegging, maar niet in de onrechtmatigheid van het ontslag. Intrekking van een eenzijdige opzegging is niet mogelijk. Voor het verzoek van Surplus om haar gelegenheid te bieden tot herstel van het verzuim over te gaan en de opzegging te vernietigen ontbreekt een grondslag. De kantonrechter beschouwt dit niet als een zelfstandig tegenverzoek en heeft daarom in het dictum hierover niets opgenomen. De gefixeerde schadevergoeding wordt toegewezen. De hoogte daarvan is gerelateerd aan de hoogte van het bedongen loon en is onafhankelijk van eventuele loonbetalingsverplichtingen die een werkgever nog heeft. Surplus heeft de transitievergoeding berekend en uitbetaald tot 1 maart 2024. Uit de beschikking van de Hoge Raad van 17 juli 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1286) volgt dat in de situatie waarin de werkgever de opzegtermijn ten onrechte niet in acht heeft genomen – waarvan in dit geval sprake is – de hoogte van de transitievergoeding moet worden bepaald met inachtneming van die opzegtermijn.