Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 27 augustus 2024
ECLI:NL:GHARL:2024:5447
Feiten
Werknemer is van 9 augustus 2010 tot 1 december 2021 in dienst geweest bij MB Parts Velddriel B.V. (hierna: MB Parts) als verkoper binnendienst/buitendienst. Op 26 april 2016 heeft werknemer zich ziekgemeld. Op 15 augustus 2017 heeft de bedrijfsarts werknemer weer volledig inzetbaar voor zijn eigen werk geacht. Op 11 september 2017 meldt werknemer zich echter weer toegenomen arbeidsongeschikt. Tevens vraagt hij een second opinion aan bij een andere bedrijfsarts. Die bedrijfsarts heeft geoordeeld dat de beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren fors zijn toegenomen. Als reactie hierop heeft MB Parts werknemer geschorst, zijn zakelijke auto en telefoon ingenomen en hem de toegang tot de zakelijk e-mail ontzegd. In januari 2018 legt het UWV MB Parts een loonsanctie op wegens het niet ontvangen van de aanvullingen op het re-integratieverslag en later wegens het verrichten van onvoldoende re-integratie-inspanningen. Daarbij is volgens het UWV van belang dat de bedrijfsarts van MB Parts op inadequate wijze heeft geconcludeerd dat werknemer geschikt was voor het volledige eigen werk. Op 21 mei 2019 wijst het UWV bij beschikking de WIA-aanvraag van werknemer af, omdat hij volgens het UWV volledig arbeidsgeschikt voor zijn eigen werk is. Vanaf 23 april 2019 tot en met april 2021 (periode na het derde ziektejaar) heeft werknemer wel een WW-uitkering ontvangen. Naar aanleiding van een door MB Parts verzonden eindafrekening krijgen partijen discussie over (de hoogte) van het salaris, waaronder (de hoogte) van het salaris in en na het derde ziektejaar. Daarbij stelt werknemer dat hij na het derde ziektejaar nog steeds beschikbaar is om zijn werkzaamheden te verrichten en dat hij ten tijde van de (nog steeds van toepassing zijnde) schorsing recht heeft op 100% van zijn loon. Partijen hebben hierover meerdere procedures gevoerd. Verder is de arbeidsovereenkomst van werknemer door de kantonrechter Oost-Brabant naar aanleiding van een door MB Parts in augustus 2021 ingediend ontbindingsverzoek ontbonden per 1 december 2021, welke beslissing door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is bevestigd. In onderhavige procedure gaat het om een loonvordering over de periode januari 2020 tot en met april 2021. In eerste aanleg heeft werknemer over deze periode een achterstallige loonvordering ingesteld van een bedrag van € 37.942,67 netto en een bedrag van € 6.846,44 bruto aan niet-genoten vakantiedagen en gevorderd dat een dwangsom wordt bepaald met betrekking tot aanmelding bij het pensioenfonds, storting afdrachten van achterstallige premies en afgifte van deugdelijke salarisspecificaties. De kantonrechter heeft geoordeeld dat werknemer over deze periode aanspraak heeft op loon, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 10%, maar heeft een deel van de loonvordering van werknemer gematigd tot 50% op grond van artikel 6:248 lid 2 BW. Voor deze matiging heeft de kantonrechter aangevoerd dat werknemer een WW-uitkering heeft ontvangen en MB Parts pas in augustus 2021 een ontbindingsverzoek heeft ingediend waardoor zij lang(er) het loon van werknemer heeft doorbetaald. Werknemer is in hoger beroep gegaan; MB Parts in incidenteel hoger beroep. De bedoeling van het hoger beroep van werknemer is dat het loon over de periode januari 2020 tot en met april 2021 alsnog volledig wordt toegewezen. De bedoeling van het hoger beroep van MB Parts is dat het salaris over de periode januari 2020 tot en met 1 december 2020 (verder) wordt gematigd tot nihil. Partijen verschillen daarbij van mening over (1) de matiging van de loonvordering, (2) de afrekening en matiging van niet-genoten verlofuren, (3) het percentage aan wettelijke verhoging en (4) of er een dwangsom moet worden opgelegd.
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt.
1. Matiging loonvordering
Het hof is van oordeel dat de door de kantonrechter genoemde argumenten (werknemer heeft WW-uitkering ontvangen en ontbindingsverzoek is pas in augustus 2021 ingediend) geen aanleiding zijn voor matiging van de loonvordering. Werknemer heeft namelijk aangetoond dat hij de WW-uitkering moet terugbetalen als de loonvordering wordt toegewezen. Ten aanzien van het in augustus 2021 ingediende ontbindingsverzoek is het hof van oordeel dat MB Parts zelf heeft meegewerkt aan een lange duur van de loonvordering omdat zij de arbeidsovereenkomst ook na het verstrijken van het opzegverbod nog lang in stand heeft gelaten. Het hof snapt dat het voor MB Parts verwarrend kon zijn dat werknemer zich na afloop van het derde ziektejaar op het standpunt bleef stellen dat hij arbeidsongeschikt was, maar daar staat tegenover dat werknemer vanaf december 2019 zich consequent op het standpunt heeft gesteld dat hij aanspraak had op salaris. MB Parts kon dus rekening houden met de mogelijkheid dat de loonvordering zou worden toegewezen en had veel eerder stappen kunnen zetten om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen. Voor een geslaagd beroep op artikel 6:248 lid 2 BW (waarvoor dezelfde maatstaven worden gehanteerd als bij artikel 7:680a BW) is vereist dat sprake is van de situatie dat toewijzing in de gegeven (bijkomende) omstandigheden tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. De rechter moet deze bevoegdheid terughoudend toepassen. Gelet op de hierboven besproken omstandigheden, leidt toewijzing van de (volledige) loonvordering van werknemer niet tot onaanvaardbare gevolgen.
2. Niet-genoten vakantiedagen
Nu er geen aanleiding is voor de matiging van de loonvordering, geldt dat evenzeer voor de vordering voor niet-genoten verlofuren. Het verweer van MB Parts dat de wettelijke vakantie-uren over de periode tot 2020 zijn komen te vervallen, passeert het hof omdat MB Parts niet stelt dat zij heeft voldaan aan haar zorg- en informatieverplichting. Het verweer van MB Parts ten aanzien van de bovenwettelijke vakantiedagen, namelijk dat op basis van de cao slechts vijf vakantiedagen mogen worden doorgeschoven naar het volgende jaar, wordt wel door het hof gehonoreerd.
3. Wettelijke verhoging
Het hof ziet aanleiding om de wettelijke verhoging, door de kantonrechter gematigd tot 10%, (verder) te matigen tot nihil. Het hof is van oordeel dat het weliswaar onjuist is dat MB Parts het loon niet heeft uitbetaald, maar haar standpunt daarin was wel verdedigbaar en de vertraging in uitbetaling is al gecompenseerd door de verschuldigde wettelijke rente.
4. Dwangsommen
Tot slot is het hof van oordeel dat werknemer zijn belang bij het opleggen van dwangsommen ten aanzien van de pensioenvordering en afgifte van salarisspecificaties onvoldoende heeft onderbouwd. Deze vordering wordt derhalve afgewezen.