Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 31 oktober 2023
ECLI:NL:RBDHA:2023:22288
Feiten
Verzoeker was gedetineerd in een penitentiaire inrichting (PI). Tijdens zijn detentie heeft hij werkzaamheden verricht in de houtwerkzaal. Daar werkte hij met zaagmachines, waaronder een formaatzaag. Zijn werkzaamheden bestonden eruit dat hij uit de daar aanwezige grote planken kleine plankjes moest zagen. Op 7 maart 2022 is hij tijdens zijn werkzaamheden met zijn rechterduim in contact gekomen met de zaag waardoor hij een deel van zijn rechterduim heeft verloren, de duim is een half eindkootje verkort. Verzoeker heeft de Staat der Nederlanden, Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: de staat) aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade. De staat heeft aansprakelijkheid afgewezen.
Oordeel
Verzoeker verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv, voor recht te verklaren dat de staat jegens hem aansprakelijk is voor de gevolgen van het hem op 7 maart 2022 overkomen ongeval in de PI. Van een arbeidsovereenkomst tussen verzoeker en de staat was geen sprake maar wel vallen de werkzaamheden onder het bereik van artikel 7:658 lid 4 BW Dat betekent dat de staat voor de gevolgen van het ongeval aansprakelijk is tenzij de staat aan zijn zorgplicht heeft voldaan. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. Tussen partijen is niet in geschil dat op de staat op grond van artikel 7:658 lid 4 BW een zorgplicht rustte jegens verzoeker. Nu vaststaat dat het ongeval tijdens de werkzaamheden heeft plaatsgevonden is het aan de staat om aan te tonen dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan. In dat kader heeft de staat aangevoerd dat verzoeker op zijn eerste werkdag een intake heeft gehad en een rondleiding over de werkzaal. Daar kreeg hij ook instructies over hoe te werken met de werkinstrumenten, waaronder de formaatzaag waarmee het ongeval heeft plaatsgevonden. De staat heeft verder aangevoerd dat een gedetineerde nooit op de eerste dag gelijk achter een zaag gezet wordt, maar dat hij eerst een aantal keren dient mee te kijken met een medegedetineerde voordat hij zelf aan het werk gaat op de machine. Ook zijn de werkinstructies met betrekking tot de zaagmachine regelmatig opnieuw uitgelegd. Verder lopen volgens de staat de werkmeesters dagelijks de zaal over en spreken zij gedetineerden aan als een instrument niet juist wordt gebruikt. Werknemer betwist de stelling van de staat dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Welke partij gelijk heeft, valt in deze procedure niet vast te stellen, daarvoor is naar het oordeel van de kantonrechter nadere bewijslevering nodig, waarvoor een deelgeschil zich niet leent aangezien dit de nodige tijd in beslag zal nemen. Dat betekent dat de verzochte verklaring voor recht op grond van artikel 1019z Rv zal worden afgewezen Aan de overige stellingen en weren van partijen wordt hierdoor niet toegekomen. Nu niet vaststaat dat de staat aansprakelijk is voor de door verzoeker als gevolg van het arbeidsongeval geleden schade, zal ook de vordering tot betaling van een voorschot op die schade worden afgewezen. Er volgt wel een kostenbegroting.