Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 29 augustus 2024
ECLI:NL:RBROT:2024:8858
Werknemer wil gaan werken bij een bedrijf dat onder de werkingssfeer valt van het concurrentiebeding. Werkgeefster wil dit voorkomen. Geen schorsing van het concurrentiebeding.

Feiten

Werknemer is op 1 februari 2022 als Junior Trader in dienst getreden van werkgeefster. Werkgeefster handelt wereldwijd in zuivelproducten. De arbeidsovereenkomst bevat een concurrentiebeding. Werknemer heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 juni 2024. Daarna heeft hij gesolliciteerd bij VLI, waar hij per 1 september 2024 in dienst kan treden als International Sales Manager. Ook VLI houdt zich bezig met de wereldwijde handel in zuivelproducten. Werkgeefster heeft eiser laten weten dat werken bij VLI schending van het concurrentiebeding oplevert. Werknemer vordert dat de werking van het concurrentiebeding en het boetebeding worden geschorst dan wel gematigd, zodat het hem toegestaan zal zijn om per 1 september 2024 bij VLI te gaan werken.

Oordeel

Het concurrentiebeding heeft een ruime werkingssfeer. Alle bedrijven die gelijk, gelijksoortig of aanverwant zijn aan werkgeefster vallen daar namelijk onder. Het is naar het oordeel van de kantonrechter niet in geschil dat werkgeefster en VLI allebei wereldwijd in zuivelproducten handelen en dat VLI daarmee onder de werkingssfeer van het concurrentiebeding valt. Partijen verschillen wel van mening over de mate waarin VLI een (directe) concurrent van werkgeefster is. In het kader van een belangenafweging heeft werkgeefster naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat (a) VLI zes producten verhandelt die zij ook verhandelt, (b) werknemer over concurrentiegevoelige informatie beschikt en (c) de vrees bestaat dat VLI  gebruik zal willen maken van de kennis die werknemer heeft opgedaan over de werkwijze van werkgeefster en dat zou haar bedrijfsdebiet kunnen aantasten. Werknemer stelt dat hij is aangewezen op een baan in de zuivelhandel, omdat hij zijn master niet heeft afgerond en alleen werkervaring heeft in deze markt. Bovendien is de zuivelhandel volgens werknemer zelf juist geen nichemarkt en gaat het om de handel in grondstoffen. Werknemer heeft desondanks niet uitgelegd waarom hij in een andere grondstoffenmarkt geen baan zou kunnen vinden. Verder voert hij aan dat sprake is van een positieverbetering, omdat hij bij VLI 40% meer zal verdienen dan bij werkgeefster. Dat is inderdaad een aanzienlijke positieverbetering, maar roept tegelijkertijd vraagtekens op over de motieven van VLI om een dergelijk hoog salaris aan eiser aan te bieden. Werknemer voert ook aan dat zijn woon-werkverkeer wordt beperkt van vijf naar twee uur per dag en dat hij meer thuis kan werken. Dat werknemer daarbij belang heeft, is naar het oordeel van de kantonrechter wel duidelijk, ook gelet op de mantelzorg voor zijn grootouders, maar dit legt onvoldoende gewicht in de schaal. De vordering wordt afgewezen.