Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 23 juli 2024
ECLI:NL:GHSHE:2024:2391
Feiten
Werknemer is van 8 oktober 2012 tot en met 30 april 2018 in dienst geweest van werkgeefster in de functie van chauffeur. Zijn normale arbeidsduur bedroeg 40 uur per week. Op de arbeidsovereenkomst was de cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: de cao) van toepassing. De cao van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016 en die van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2019 bepaalden dat de werknemer tijdens vakantie het basisloon kreeg doorbetaald. Met ingang van 1 januari 2019 is de lopende cao gewijzigd doordat is bepaald dat toeslagen en vergoedingen voor overwerk deel gingen uitmaken van het vakantieloon. Werknemer heeft in een brief van 24 april 2019 jegens werkgeefster aanspraak gemaakt op betaling van het gemiddelde aan overwerk en toeslagen over genoten vakantiedagen, berekend over de jaren 2014 tot en met 2018. Werkgeefster heeft deze vordering afgewezen. De kantonrechter heeft werkgeefster in eerste aanleg veroordeeld om aan werknemer te betalen een bedrag van € 5.183,44 bruto ter zake van achterstallig loon. Daarbij heeft de kantonrechter geoordeeld dat de onregelmatigheidstoeslagen en overwerkvergoedingen onderdeel zijn geworden van het vakantieloon. Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld.
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt.
Onregelmatigheidstoeslag
Volgens werkgeefster heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat de onregelmatigheidstoeslagen onderdeel zijn geworden van het vakantieloon. Werkgeefster geeft onder meer aan dat de eendaagse nachtrit (waarvoor een toeslag gold) zo weinig voorkwam dat niet kan worden gesproken van een intrinsieke samenhang met de uitvoering van de taken die werknemer waren opgedragen in de arbeidsovereenkomst en waarvoor hij een financiële vergoeding ontving. Werkgeefster legt de term ‘intrinsiek’ uit als een wezenlijk onderdeel van de taken uit de arbeidsovereenkomst. Het is naar het oordeel van het hof echter niet de vraag of de toeslag een wezenlijk onderdeel vormt voor de vergoeding van de betreffende taken maar of de toeslag is bedoeld voor een last die intrinsiek samenhangt met de uitvoering van, in dit geval, de nachtritten. Deze nachtritten maken deel uit van de taken die aan werknemer zijn opgelegd – ook wanneer de nachtritten niet vaak voorkomen – en aan het uitvoeren van deze taak is een vaste toeslag gekoppeld. Het gaat hier niet om een vergoeding van occasionele of bijkomende kosten die niet rechtstreeks verbonden zijn met de uitvoering van de taken. Het hof oordeelt dan ook dat de nachtrittentoeslag behoort tot de globale beloning van werknemer en dus in de berekening van het vakantieloon moet worden meegenomen.
Overuren
Naar het oordeel van het hof blijkt uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht dat de uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen van werknemer vergden dat hij op regelmatige basis overuren maakte. Het is in de branche waarin werknemer werkte gebruikelijk om overuren te maken. Het basissalaris is relatief laag zodat de aanvulling ervan met de verdiensten voor overuren van groot belang was voor de werknemer. Voorts blijkt uit verklaringen die werkgeefster in het geding heeft gebracht dat werknemer de instructie kreeg de ritten met overuren te maken. Hiermee is de verplichting om de ritten te rijden en overuren te maken gegeven. Beide partijen gingen er kennelijk van uit dat het maken van overuren onderdeel uitmaakte van de prestaties die werknemer op grond van de arbeidsovereenkomst voor werkgever verrichtte. Daarmee is, naar het oordeel van het hof, voldaan aan de gestelde eis uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie, dat het moet gaan om een financiële vergoeding voor elke last die intrinsiek samenhangt met de uitvoering van de taken die de werknemer zijn opgedragen in zijn arbeidsovereenkomst.
Werkgeefster betoogt voorts dat de vorderingen van werknemer geen belangrijk onderdeel van het loon vormen. Volgens haar is daarvan pas sprake wanneer de betreffende looncomponent meer dan 60% van de totale beloning van de werknemer omvat. Het hof verwerpt deze stelling. Het gaat hier om het maken van overuren en de eis dat de vergoeding daarvoor 60% zou moeten zijn (met dus een basisloon ter hoogte van 40%) is buitenproportioneel. Daarbij geldt dat beide partijen ervan uitgingen dat de vergoeding voor de overuren een belangrijk onderdeel van de beloning vormde, nu het basissalaris relatief laag was. Op basis van het voorgaande is (ook) het hof van oordeel dat de overwerkvergoeding onderdeel is van het vakantieloon.
Verjaring
Het hof oordeelt dat de kantonrechter ten onrechte een deel van de vordering, namelijk € 129,56 bruto, heeft afgewezen op grond van verjaring. Werkgeefster heeft werknemer ook in 2014 niet in staat gesteld om vakantie met behoud van loon op te nemen. Hem werd (slechts) toegestaan vakantie op te nemen met behoud van zijn basissalaris. Werkgeefster heeft aldus in strijd gehandeld met Europese regelgeving en kan om deze reden geen beroep doen op verjaring van de vordering voor wat betreft het restant aan wettelijke vakantieaanspraken. Het hof wijst dit deel van de vordering alsnog toe.
Wettelijke verhoging en rente
Ten aanzien van de door werknemer gevorderde wettelijke verhoging overweegt het hof dat werkgeefster in de jaren 2014 tot 2018 geen verwijt kan worden gemaakt van de niet-betaling van het toe te wijzen deel van het vakantieloon. Daarna, na het Hein/Holzkamm-arrest van 13 december 2018 (zie AR 2018-1429), is dit wel het geval. Het hof matigt de wettelijke verhoging tot 20% en veroordeelt werkgeefster tot betaling van een bedrag van € 1.062,60.
De kantonrechter heeft de wettelijke rente toegewezen vanaf 8 juni 2021 terwijl deze is gevorderd vanaf het tijdstip van opeisbaarheid. Werknemer heeft gesteld dat hij op 24 april 2019 werkgeefster heeft gevraagd om voldoening van het vakantieloon, zodat dat het moment is dat werkgeefster in verzuim is geraakt, aldus werknemer. Naar het oordeel van het hof slaagt deze grief. De wettelijke rente is dan ook verschuldigd met ingang van 24 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige wordt het bestreden vonnis bekrachtigd.